IK WERD 20 IN '45

ZES JAAR UIT MIJN LEVEN 1939-1945

Gustaaf STRAGIER

Ik had bij me zelf gezworen dat ik nooit meer iets zou schrijven, doch onlangs bij het lezen van het boek dat door de Nederlander I.J. van der Lijcke geschreven werd, namelijk “Een kind in oorlogstijd”, belevenissen uit zijn jeugd in Nieuwvliet 1940-1946, viel het mij op dat er zoveel trefpunten in voorkwamen die overeenstemden met mijn eigen jeugd, een jeugd die ik beleefde, juist zoals miljoenen leeftijdsgenoten tijdens die duistere jaren.

In de inleiding van zijn boek beschrijft hij op een eenvoudige wijze, dat het hem stoorde omdat zijn kinderen zich hoegenaamd niet interesseerden wanneer hij hen vertelde over zijn oorlog en hoe hij die beleefde. Ik weet nog goed dat wij thuis ook soms mopperden omdat onze ouders iedere lange winteravond vertelden hoe zij hun grote oorlog beleefd hadden. Toen begrepen wij immers ook nog niet dat dit de grootste gebeurtenis en drama geweest is die zij en ook onze streek ooit hebben meegemaakt, buiten de pestepidemie in de 14e eeuw.

Net zoals zovele andere mensen wilde de heer I.J. van der Lijcke zijn verhaal naar de jeugd over brengen, hen bewust maken en waarschuwen welke rampzalige gevolgen hiermee gepaard gaan, welk onvoorstelbaar lijden miljoenen mensen hierdoor ondergaan. Kortom hij kon niet begrijpen dat zijn kinderen de ernst van een oorlog niet onder ogen wilden zien en het algemeen aanvoelden als een ver van hun bed show en bij nader inzien was dat ook het gevoel dat wij, als kind, hadden, tot het ernst werd.

De laatste jaren had ik meerdere malen de kans in scholen te mogen vertellen over de eerste of de tweede wereldoorlog en ik had telkens het gevoel dat de leerkrachten meer onder de indruk waren van mijn verhalen dan de kinderen zelf, en dat deed me pijn, evenveel als wanneer ik op T. V. jongeren zie rondlopen met moderne oorlogswapens of als zij stenen werpen naar de soldaten; weten zij wel wat zij doen of voor wie zij dit doen?

Ook als ik anderen hoor zeggen “ik ben daar niet aan”, dan zeg ik “ik ook niet”, maar ik behoor misschien tot die categorie van mensen die de werkelijkheid durft onder ogen zien en weet dat miljoenen mensen grote offers brachten opdat wij nu, vrij en vrank onze mening zouden kunnen zeggen. Ooit is het anders geweest, de ouderen die de oorlog meegemaakt hebben, zullen wel begrijpen wat ik bedoel. U ook na het lezen van dit boek.

Na het lezen van “Een kind in oorlogstijd” besefte ik dat de jeugd er nooit genoeg op gewezen kan worden welke catastrofale gevolgen de beide wereldoorlogen bij ons aangericht hebben. Daarom besloot ik mijn herinneringen op te halen en neer te schrijven. De verdrukking die ik en mijn tijdgenoten ondergingen kan men alleen ten volle begrijpen wanneer je deze aan den lijve ondervonden hebt, daarom het hiernavolgende verhaal, van harte hopende dat de jongeren het begrijpen wat ik hen wil bijbrengen en er de nodige lessen uit trekken.

Ik ben geen uniek geval, juist als miljoenen andere jongeren is de Tweede Wereldoorlog over mij heen gegaan en toen het voorbij was, was ik 20 jaar; de normaal mooiste jaren bij vele mensen waren voor mij voorbij gegleden, maar ik leefde nog, had soms te kort gehad, maar feitelijk nooit honger geleden en ik had, zonder mij nat te maken, zeer vele, zelfs hele diepe, waterkens doorzwommen.

Ik achtte mij gelukkig als ik de vergelijking maakte met de miljoenen mensen die in mensonterende omstandigheden in Duitse kampen om het leven kwamen, de zeer vele menselijke wrakken, soms skeletten die de concentratiekampen overleefd hadden en huiswaarts keerden.

Ik denk aan de miljoenen mensen die naar Duitsland gedeporteerd werden of die een vreselijke dood stierven tijdens de vele bombardementen ook speciaal aan die jonge mensen die naar Europa kwamen om te strijden en soms te sterven en dat allemaal voor ONZE vrijheid. Dat zouden we nooit mogen vergeten, daarom voel ik mij zedelijk verplicht mijn kleine bijdrage te leveren opdat deze mensen de achting mogen krijgen die zij verdienen.

EINDE VAN MIJN SCHOOLTIJD

Eind juli 1939 liep ik mijn laatste schooldag, toen was er maar één maand schoolverlof, de maand augustus, maar voor mij was het afgelopen. Sedert begin van juni was ik veertien jaar en mijn schooltijd zat er op, de “stutebuzze” hing op mij te wachten, wat wilde zeggen, ergens aan werk zien te raken wat op dat tijdstip niet zo eenvoudig was. Vader arbeidde voor de gemeente Ingelmunster en mijn acht jaar oudere broer Frans, bij een timmerman in het vlakbije Meulebeke, tenminste na zijn soldatentijd of als hij niet gemobiliseerd was.

Moeder deed zoals zovele vrouwen het huishouden doch haar voornaamste bezigheid was kantklossen en in de zomer bij de omliggende boeren gaan werken, wat normaal was in die tijd. Daarnaast lag er 44 aren landbouwgrond bij onze tweewoonst die mijn ouders hadden kunnen afkopen van mijn grootouders en waar ik trouwens nog altijd woon. Het was dus heel gewoon dat ik ingeschakeld werd in al die bezigheden en veel van mijn ouders hun werk moest overnemen.

Ik was zes jaar toen we daar kwamen wonen, op de grens met Meulebeke. De school van Ingelmunster lag op drie km afstand en deze van Meulebeke op twee, Vermits wij viermaal per dag deze afstand moesten lopen, lag het dus voor de hand dat ik naar Meulebeke naar school ging, net zoals nog enkele jongeren van onze wijk. In die tijd gebeurde dat niet zo veel dat kinderen op een vreemde parochie naar school gingen en wij hebben het altijd aangevoeld dat wij geen parochianen waren en bij sommige leraars en schoolmakkers, nooit volledig aanvaard werden.

Ik was absoluut geen modelleerling en als er kattenkwaad uitgestoken werd was ik er nogal dikwijls bij betrokken. De natuur trok mij aan, lijnvissen en beken afdammen, die toen nog visrijk waren, deden we veel. Mijn voorkeurvakken op school waren geschiedenis en zingen. Muziek was trouwens een van mijn grootste gaven, op vierjarige leeftijd speelde ik reeds vlot op een mondharmonica. Vanaf mijn tiende jaar volgde ik muziekles bij het Meulebeekse Gildemuziek en bespeelde er de klarinet.

In die tijd zat de vrees voor een nieuwe oorlog bij de mensen er diep in en het weinige nieuws dat men via de schaarse radio’s en dagbladen kon vernemen werd druk besproken, zoals toen in 1933 Hitler aan de macht kwam in Duitsland. Twee jaar later viel Mussolini Ethiopië binnen en in juli van 1936 begon de burgeroorlog in Spanje.

Veel tijd om in Europa op adem te komen was er niet want in maart van 1938 begon in Oostenrijk de Anschluss, anders gezegd, de Nazipartij nam de macht en liet het land inlijven bij Duitsland. Intussen groeide de macht van Hitler en het Derde Rijk zodat de Duitsers juist zoals in 1914 weer hun vlerken begonnen uit te slaan. Nog diezelfde zomer wilden zij Tsjecho-Slowakije bezetten doch dat werd verhinderd door de belachelijke papieren vredesovereenkomst van München met Chamberlain. In maart 1939 bezetten de Duitsers het toch en Mussolini deed hetzelfde met Albanië.

Ook de verschillende politieke opvattingen werden door iedereen druk besproken. Het toeval wilde dat wij regelmatig een goede vriend op bezoek kregen die zeer Vlaamsgezind was en lid van het Vlaams Nationaal Verbond. Voor mijn vader en nog veel andere mensen stond dit gelijk met Duitsgezindheid; wat mij betreft vond ik dat spijtig want opkomen voor onze taal, vond ik de gewoonste zaak van de wereld. Achteraf heb ik mijn vader moeten gelijk geven met zijn mening, met dit onderscheid, dat er een groot verschil was in hoeverre zij hun Duitse gezindheid doordreven.

Als kind beleefden wij al die politieke ontwikkelingen en innerlijk voelden wij de spanning stijgen; er werd gemobiliseerd en mijn broer en mijn twee schoonbroeders werden opgeroepen. Die spanning steeg ten top wanneer Hitler zijn oog liet vallen op Polen; hij eiste de doorgang van de corridor van Dantzig, het huidige Gdansk.

Hij sloot een akkoord met de Russische minister van buitenlandse zaken, Molotov en op den eerste van september 1939 vielen zij samen Polen binnen. De Fransen en de Engelsen konden dit niet langer dulden en op den derde september verklaarden zij de oorlog aan de Asmogendheden, Duitsland, Oostenrijk en Italië.

Enkele dagen nadat ik de school verlaten had, stapte ik over naar het Gildemuziek van Ingelmunster, dit kwam door toedoen van een vriend van mijn broer die onderchef was in het muziek. Door hem, Maurits Goeminne, kreeg ik de kleine klarinet en, vermits hij ook werkloos was, enkele maanden privé-les. Op het Kerstconcert speelde ik reeds ’n solo partij; spijtig genoeg bestond er voor mij geen mogelijkheid om conservatorium te volgen.

Een andere gebuur en gewezen schoolmakker had ook geen werk en samen begonnen wij een handel in prei. Met de stootkar van Edmond Tuytens trokken ik en Jean Vandenbusche naar een boer in Meulebeke. Wij kochten zijn partij prei, ongeveer 25.000 stuks aan 35 centiemen ’t stuk, doch als we het zelf uitdeden kregen we het voor 25 ct. Dit bood twee voordelen, we wonnen 10 ct en de kleintjes telden we niet mee; Jean was geen domme en ik leerde rap. We kuisten de prei en verpakten deze in bundelkes van 20 stuks. Aan 10 fr per bundel, trokken we opnieuw met de stootkar naar Meulebeke of Ingelmunster en als we ‘s avonds onze winst verdeelden kon mijn vader dikwijls zijn ogen niet geloven.

Die privélessen en de preicommerce werden na Nieuwjaar onderbroken omdat ik werk vond in een Meulebeekse borstelfabriek; ik verdiende er 50 centiemen per uur, acht uren borstels kuisen voor vier frank. Een werkmakker viel in ruzie met de meestergast en hij moest opstappen; van dan af moest ik borstels kammen en mijn loon steeg naar 75 ct per uur. Mijn vader moest gaan doppen en hij werd vier fr afgetrokken omdat ik werkte, en toch gaven mijn ouders de voorkeur aan fabriekswerk omdat het een toekomst was voor mij. Zo stapten wij stilaan naar de beruchte 10e mei 1940.

Van de oorlog ondervonden wij eigenlijk niet zo veel, de Duitsers bleven achter hun Siegfriedlijn en daar tegenover lag de Franse Maginotlijn. De meeste Belgische opgeroepen soldaten werden geplaatst langs het Albertkanaal dat begon in Antwerpen en uitmondde in de Maas, in de omgeving van Eben-Emaal. Daar lag het sterkste fort ter wereld. Op de tiende mei werd het in enkele uren veroverd door een handvol Duitsers. De enige soldaten die toen in onze omgeving gelegerd waren moesten een nieuw vliegveld aanleggen te Egem.

De eerste zes maanden van de oorlog verliepen kalm tot we plots op zaterdag de negende december met onze neus op de feiten gedrukt werden Ik kan u hierbij wel verzekeren dat ik, vanaf het moment dat er op een hoogte van 8.000 meter een ontploffing gebeurde, tot het ogenblik dat de kraan van Oscar Verstraete uit Ingelmunster, het terrein verliet, ik alles van zo dichtbij als mogelijk, heb meegemaakt en alle details in mijn geheugen opsloeg.

Het was kort na de middag dat wij een knal hoorden, gevolgd door een aanzwellend geluid; schuin boven ons hoofd zagen wij een vliegtuig neerstorten. Met brullende motoren en een duizelingwekkende snelheid boorde het zich als een torpedo, recht in de grond achter de hoeve van Emiel Lammertijn in de Meulebekestraat te Ingelmunster, in rechte lijn op ongeveer ‘n 800 meter van waar we stonden.

We hadden gezien dat de vleugels en de wielen ontbraken, later heb ik nog horen zeggen dat zij ergens in Hulste lagen. Ik weet niet of dit waar was maar wat wel waar was, is vôôr het vliegtuig de grond raakte, ik en Roger Roels, mijn gebuur, reeds op onze fiets zaten om te gaan kijken. Toen we rechtover de huidige fabriek van Bekaerts de nu nog bestaande aardeweg opreden was er al iemand ter plaatse, Alidoor Deleye, beter bekend als de mosterdpiet uit Meulebeke. Armenwiekend stond hij ons te wenken naar de plaats waar het toestel zich in de grond had geboord, plek nog steeds herkenbaar van op de straat door het aantal hoge bomen. Tijdens 14/18 lag daar een Duits vliegveld.

Hijgend kwamen we ter plaatse en het eerste wat wij zagen was een ronde put van ’n drietal meter doorsnede die vol lag met stukken metaal van het vliegtuig. Er rond lagen ook vele stukken metaal en plots zag ik iets dat mijn haren ten berge deed rijzen. Daar lag een vinger en bij nader rondkijken zag ik ook een stukje hoofdhuid waaraan nog een hele stres bruin haar aan vastzat. Later werd nog verondersteld, dat de piloot nog zou geprobeerd hebben om uit het toestel te springen wat zeker onmogelijk was wegens de grote snelheid waarmede het vliegtuig neerstortte, de val duurde maar enkele seconden.

Intussen kwam er meer volk bij en enkele mensen begonnen stukken metaal weg te trekken. Zjj beweerden dat ze de piloot zagen zitten. Ook de politie kwam er bij en iedereen moest de plaats verlaten, wij moesten achteruit, juist ver genoeg om nog alles goed te kunnen volgen. Van achter het huis dat bij iedereen bekend was als, Chicago en bewoond door het echtpaar Maurits Mattan-Verschetse, de grootouders van Nico, de wielrenner, volgden wij de gebeurtenissen.

De volgende dag kwam er een grote kraan ter plaatse die de aarde begon weg te nemen rondom het wrak. U begrijpt dat wij dit alles, van zo dicht bij wilden meemaken. We zijn daar blijven staan tot de dinsdagvoormiddag. De kraan had al vele stukken plaat omhoog getrokken maar deze keer leek het op een pakje, langzaam ontplooide het zich en toen zagen we dat het de piloot was. Van waar we stonden konden we zien dat de helft van een been en een arm ontbraken, ook het hoofd zagen we niet.

Plots viel er iets dat zich ontrolde, het was zijn valscherm. De arbeiders van de kraan vouwden het open nadat alle personaliteiten en de officieren hun zeg gedaan hadden. Toen liet men het lichaam dalen, midden het valscherm; het geradbraakte lichaam zakte ineen als een natte pudding, het valscherm werd samen gevouwd over het zielige hoopke mens, dat op een militaire wagen werd gelegd. De put werd gedicht en enkele jaren later was er niets meer van te zien.

Intussen raakte bekend dat het type vliegtuig een Gloster Gladiator was van de basis van Schaffen. De piloot was een, op enkele dagen na, 20 jarige jongeling, die slechts vier maanden eerder zijn brevet van piloot behaalde op de basis van Wevelgem. Normaal zou het wrak in de grond gebleven zijn doch zijn zuster stond er op dat het lichaam van haar broer werd opgegraven, wat ook gebeurde. Sergeant Hubert Dopagne ligt begraven te Jemeppe-sur-Meuse.

U begrijpt dat er van alles verteld werd in die dagen. Eén feit is zeker, de Belgische luchtmacht had acht van die toestellen aangekocht en dit was, als ik het mij juist kan herinneren, het vierde toestel dat verongelukte; er werd veel over sabotage gesproken.

Op het westelijk deel van Europa was het stillekens maar in het noorden was het des te erger, de Russen hadden Finland aangevallen en ze raakten maar zeer moeizaam vooruit. De reus Goliath werd regelmatig afgetroefd door die Finse troepen die op ski’s, onverwachts in de bergen aanvielen. Iedereen supporterde voor het kleine groepje dapperen maar dat duurde niet lang. De Duitsers vielen Denemarken en Noorwegen binnen op de negende april. Eens zij daar meester waren beschikten zij over een uitgestrekt gebied van waar zij Engeland konden aanvallen, van uit de lucht en van over zee.

Voor zover als mogelijk, ging het gewone leven zijn gang doch de vrees was groot bij de mensen. Dat het zo zou blijven was uitgesloten, iedereen besefte dit, maar de vraag was: Gaan we er aan ontsnappen of er weer in gemengd worden, tegen wil en dank? En die vrees werd waarheid, toen ik op die bewuste tiende mei, zoals gewoonte om 7.15 ure aankwam bij de borstelfabriek, stond al het personeel op straat, te praten met de baas. Ik mocht weer naar huis komen want het was oorlog, zei hij.

Terug thuis wist men nog van niets en toen ik het vertelde, huilde mijn moeder als een kind en vader stond naar den hemel te kijken en beet op zijn lippen tot ze bloedden. Dit had ik van mijn ouders nog nooit gezien. Jongen toch, weende moeder, dit is nu de tweede keer dat wij dit moeten beleven en wat gaan we nog moeten doorstaan. Hopelijk kunnen we allen samen dit overleven. Achteraf achtte ik me zeer gelukkig dat dit inderdaad gebeurd is dat en we zonder al te veel kleerscheuren, die moeilijke jaren doorsparteld hebben.

VRIJDAG DE 10e MEI 1940

Het eerste werk dat we deden, mijn vader en ik, was een onderstand bouwen voor onze deur, alhoewel we op dat moment nog niet beseften, dat we hem zo nodig zouden hebben. We maakten een afdalende gracht van 50 cm breed tot op een diepte van 1.20 m; daar sloegen we linksaf en na een meter maakten wij een put van 2 m. op 1m. Daarna dekten we alles af met planken en staken. Vervolgens legden we oude jute zakken en bovenop oude gazetten, daarna kwam alle uitgedolven aarde daar bovenop, alleen de ingang bleef open en we hadden een uitstekende schuilplaats, die achteraf, veel diensten zou bewijzen. Echt dat beseften we toen nog niet.

Later in de namiddag zagen we de eerste Duitse vliegtuigen, verkenners die zeer hoog vlogen en waarnaar het afweergeschut schoot. Hoe nader de wolkjes van het geschut bij het vliegtuig ontploften, hoe meer we supporterden, tot we beseften dat al die granaatsplinters ook naar beneden vielen. Toen we hoorden zeggen dat er al de kanten van Wingene of Zwevezele, iemand dodelijk getroffen was door zo een splinter, waren we zo curieus niet meer.

Het moet rond vijf of zes uur geweest zijn in die namiddag dat we een grote formatie vliegtuigen zagen naderen van uit het oosten, hoeveel het er waren konden we niet tellen. De bommenwerpers vlogen in een groep en daarboven cirkelden jachtvliegtuigen. Zij zwenkten in de richting van Kortrijk en plots zagen we wolken opstijgen onmiddellijk gevolgd door zware ontploffingen, heel den hemel boven Wevelgem was één wolk.

Terwijl we verstomd nog daar stonden naar te kijken ontstond erboven ons hoofd een geweldig luchtgevecht. Overal draaiden en keerden er vliegtuigen, hoog en laag terwijl we de mitrailleuzen hoorden knetteren. Wij stonden met enige kameraden samen te kijken op de hofplaats van onze gebuur, Juul Roels, toen we overal de neerkomende kogels hoorden fluiten en inslaan. Rap als de wind zaten we in de koeistal en van uit de open staldeur zagen we een Franse Jager een Duitser achtervolgen tot hij neerplofte.

De zondag nadien zijn we er naar gaan kijken, hij lag aan het hoog Wallegem op den Hogen Doorne te Hulste. De wrakstukken lagen verspreid over een oppervlakte van honderden meters, de vier gesneuvelde inzittenden waren verwijderd maar toch lagen er nog verschillende stukjes lichaamsdelen zoals vingers en stukken hoofdhuid enz.. U vindt het misschien ongepast dat ik dit neerschrijf doch vergeet niet dat het deze details waren die de gruwelijkheid van den oorlog tot ons deden doordringen.

Bij het terugkeren bezochten we ook nog het wrak van een Duitse Heinkel, (tweemotorige bommenwerper) die in de ochtend van de tiende mei, een noodlanding had moeten maken op een weide nabij de Kweekstraat, op de wijk de Krieke te Ingelmunster. De vier inzittenden hadden hun toestel in brand gestoken en ze lieten zich gevangen nemen door de gendarmen. Er werd verteld dat zij op terugtocht waren van een bombardement op Duinkerke.

Toen het nog mobilisatie was, ja zelfs nog de eersten morgen, deze van de tiende mei, hadden de jongeren een gevoel van euforie, nu zouden we eens wat beleven, veel straffere avonturen dan we lazen in boeken of de cowboyfilms die we zagen in de cinema. Maar toen ik na het bombardement van Wevelgem en het luchtgevecht thuis kwam, zat moeder op den boord van haar bed, zachtjes te wenen. Ik was dit niet gewoon want mijn moeder was geen trunte. Ik ben bij haar gaan zitten en ik ben niet beschaamd om het te zeggen, ik heb naast haar zitten huilen als een kind, ik geloof de enigste keer van den oorlog. Ik was toen 15 jaar maar mijn ogen waren open gegaan.

De volgende dagen was er weinig te melden. Nu en dan zagen we ’n vliegtuig, altijd Duitse, waar naar er altijd geschoten werd maar nooit getroffen. Ook zagen we Britse en Franse troepen die passeerden. De bakkers verkochten alleen nog brood thuis en ik moest weer gaan werken om alle voorraden, haar, coco, bahia, kortom de grondstoffen om borstels te maken, in de uitgestrekte kelders op te bergen.

Het gonsde van de tegensprekende berichten, de forten van Luik hielden stand en een uur later zei men dat de Duitsers reeds tot tegen Brussel waren opgerukt. De enkelingen in ons gebuurte die een radio bezaten hadden telkens bij het nieuwsbericht, de helft van het gebuurte op bezoek en toen er gemeld werd dat de Duitsers doorgebroken waren in de buurt van Sedan en bezig waren alle legers in te sluiten, konden de ouderen dat niet geloven.

Na enige dagen begonnen de eerste vluchtelingen aan te komen, met een kleine vrachtauto of met ’n sjees, hoog beladen met beddengoed en kleren; enige dagen later kwamen de grootste sukkelaars. De miserie die we hier toen gezien hebben is onbeschrijfelijk: hele gezinnen met enkele dringende benodigdheden bij zich, op stootkarren of kruiwagens voerden zij de ouderlingen of de wenende kleine kinderen, zoekende naar eten, drinken en onderdak als het avond werd. Naar mate dat de oorlog vorderde werd het van langs om erger, de Duitsers naderden tot aan de Schelde en van uit Sedan waren zij via Laon, Saint- Qeuntin, Amiens en Abbeville opgerukt tot aan de zee bij Boulogne. Alles werd hier samengeperst, de soldaten, Belgen, Fransen en Britten, maar ook de duizenden vluchtelingen.

Alle straten en pleinen waren volgepropt met mensen want men mag dit niet vergeten ook de soldaten waren maar mensen, en iedereen wilde overleven. Een groot pluspunt waren de weersomstandigheden, het was behoorlijk warm weer en ik kan mij niet herinneren dat er gedurende de 18 daagse veldtocht, één druppel regen gevallen is. Gelukkig maar voor de vele mensen die geen onderdak vonden en onder de blote hemel moesten slapen.

Een ander feit is het volgende. De Duitse jachtvliegtuigen waren op dat tijdstip meester in de lucht, er zijn plaatsen waar zij troepencolonnes aangevallen hebben met onvermijdelijke burgerlijke slachtoffers, doch zij passeerden meerdere keren boven onze hoofden terwijl er duizenden mensen op de straat liepen, gelukkig vlogen ze verder.

En wij jonge nietsnutten, hielden die mensen nog voor de zot, later en nu nog schaam ik mij als ik er aan denk. We verpakten een kartonnen doos en met een fijn koordje trokken we ze over de straat. Als er een van die sukkelaars blijgezind naar dat pakske pakte snokten we het weg van achter Mattan’s hage. Langs den overkant werd het terug getrokken, maar het duurde niet lang, moeder hoorde er van en ze was daar. We hebben gene moeten kopen en voor mijn straf, moest ik de rest van de dag, een glas water aanbieden aan de mensen. Ongelooflijk hoeveel emmers en kannen water ik uitgedeeld heb die dag.

De oorlog kwam van langs om nader want op den 23e mei werd al een front gevormd langs de Leie. De 24e werd daar hard gevochten en aangevallen door de Duitsers, bij Harelbeke en Bissegem raakten zij over de Leie, ten koste van zeer veel verliezen, werd achteraf beweerd want bij Ooigem en Kuurne was de tegenstand van de Belgen zeer groot.

Tussen al dat rumoer kwam mijn broer thuis met een geleende fiets, rap wat vers ondergoed en weg was hij. Ook mijn oudste schoonbroer Remi Kesteloot, kwam even naar huis en toen ’n paar dagen later, de man van mijn jongste zuster, Jan Verhulst, even op bezoek kwam, liet moeder hem niet meer vertrekken. Mijn zuster was met haar drie kinderen, waarvan het jongste maar enkele weken oud was, vanaf het begin van den oorlog, bij ons komen inwonen. Moeder zei tegen Jan; hier ben je nuttiger dan ginder.

Met het naderende strijdgewoel waren de vluchtelingen achteruit geschoven en in de plaats er van kwamen er soldaten, veel soldaten. Op de 25e plaatsten zij hun kanonnen bij de boeren onder de fruitbomen, alle boerderijen hadden toen nog een boomgaard (fruithof), en ze schoten er duchtig op los. De Duitsers waren inmiddels genaderd tot het kanaal Roeselare-Ooigem; Oostrozebeke en Wakken werden frontlinie. De Duitse kanonnen schoten ook terug maar zij waren trefzekerder want voortdurend vlogen er langpoters rond, dit waren kleine verkenningsvliegtuigjes met lange poten, vandaar die bijnaam. Tussen al dit geschut trok vader nog met de fiets naar Meulebeke om brood, er was geen meer, dus bracht hij gist mede om te bakken, Vader bakte ’n brood maar hij vergat zijne gist en ons brood was drie cm dik. Het schoonste moest nog komen want toen alles voorbij was vond moeder nog een brood in de kast, in reserve meegebracht voor als we het nodig hadden.

In die bakkerij (bij Vanrijckegem aan de Koeivoet), vernam vader dat de Belgen hun kanonnen geplaatst hadden met de bedoeling de Duitsers eens een les te leren. En werkelijk, om tien ure ’s avonds, zoals zij hadden voorspeld, begonnen zij te schieten dat horen en zien verging. Op de hoeven achter onze woning stonden vele kanonnen opgesteld; het geloei en gefluit van de boven ons hoofd wegvliegende granaten en het geschut van de kanonnen was oorverdovend.

Het werd nog erger wanneer de Duitsers begonnen terug te vuren. Ik denk dat zij die kanonnen goed wisten staan, want na enige schoten, stopten de Belgen. Zo gingen wij de nacht in waarin wij plotseling opgeschrikt werden door een geweldige ontploffing, het was de vaartbrug te Ingelmunster die in de lucht vloog. Naar het schijnt gebeurde deze ontploffing onverwacht en ongecontroleerd want op hetzelfde ogenblik wilde een vrachtauto vol soldaten, de brug over rijden. Hij werd een tiental meter achteruit geworpen en er waren vier doden en talrijke gekwetsten.

De 26e mei begon onder een regen van granaten en er arriveerde nog iemand, Frans Bouckaert, een in burgerkleren weggevluchte soldaat uit Aalbeke, en wat voor één. In Tielt op de markt had hij een bombardement meegemaakt, hij was een huis binnen gevlucht en de twee huizen langs weerskanten werden getroffen door bommen van stuka’s (Duitse bommenwerpers). Tussen de ronddolende soldaten wilde hij huiswaarts vluchten tot hij hier volop in het geschut geraakte en niet verder meer kon; hij kon het allemaal zo goed uitleggen aan moeder dat hij mocht blijven.

Daardoor was ons gezin uitgebreid tot zes volwassenen en drie kleine kinderen zodat onzen onderstand te klein werd. Daarom werd er achter ons huis inderhaast een gracht gedolven en de houtmijt werd er op geplaatst, daar verbleef ik met vader. Heel de dag was het onrustig.

Van uit onze nieuwe schuilplaats zagen we eerst de Duitsers en de volgende dag de Belgen schieten naar de toren van de kerk te Meulebeke. Hij werd regelmatig getroffen, maar als ze er naast zaten, zagen we de inslagen van de granaten, eerst in de Statie- en Pittemstraat en de volgende dag rond het kasteeltje achter de kerk.

Ook hoorden wij al duidelijk schieten met geweren en mitrailleuzen in de richting van Ingelmunster en Oostrozebeke. Zekerlijk al de kanten van Ingelmunster ging het er al erg aan toe. Tijdens die volgende nacht was er tamelijk veel geschut en hoorden we veel rumoer. Met de schrik op het lijf wachten we de dag af, en welk een dag, een om nooit te vergeten.

MAANDAG DE 27e MEI 1940

Van bij de eerste klaarte kropen ik en vader uit onze schuilplaats. Voorzichtig slopen we om het huis om te gaan zien naar de anderen, in de oude onderstand. Wie kwam daar reeds op zijn gemak aangewandeld, Frans Bouckaert, hij had al op de straat gaan kijken (ons huis staat op 100 m. ten noorden van de grote weg, Ingelmunster-Meulebeke). Er was niets te zien, zei hij, maar we zullen er toch van krijgen want de Belgen zijn bezig een nieuwe linie aan te leggen langs de spoorweg en het huis staat in de aanvalsweg van de Duitsers.

Toen we voorzichtig om den hoek van ons huis loerden, zagen we over de hele lengte van de spoorweg, Tielt-Meulebeke-Ingelmunster, die maar op 400 m achter ons huis lag, overal Belgische soldaten die tussen de dwarsliggers, schuttersputjes maakten. De Duitse langpoter hing ook al in de lucht en hij had het ook gezien. We hoorden al de eerste obussen komen aansuizen. Rap als de weerlicht stormden ik en vader naar den onderstand, Frans bleef kijken. Kom maar, riep hij, ’t is voor ons niet en hij bleef kijken.

Daardoor konden we ook onze nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en niettegenstaande moeders smeekbeden slopen we weer naar den hoek van ons huis. Het waren schrapnels die de Duitsers afvuurden, zij ontploften op een hoogte van 10 à 20 meter boven de spoorweg. Sommige soldaten stoorden er zich niet aan en dolven altijd voort, anderen doken telkens weg als zij het aanzwellend geluid hoorden van de aankomende granaat.

Alsof dit nog niet erg genoeg was kwam er plotseling een tweemotorige vlieger op een hoogte van misschien 100 m. die ook vuurde op de Belgen. In de omgeving van de Zandberg te Ingelmunster waren er twee oudere soldaten die hem zagen komen, zij richtten hun zwaar machinegeweer erop en vuurden er op zo lang zij hem in het vizier hadden. Rokend en brandend maakte hij ’n bocht en verdween achter de Duitse linies, waarschijnlijk is hij ergens neergestort. In alle geval, we hebben hem niet meer terug gezien. De twee soldaten maakten een rondedans en vielen in elkaars armen, zo blij waren ze; een curieusneus gelijk wij zag het gebeuren en vertelde het mij nadien.

Van achter de haag en den hoek van ons huis zagen we dit alles gebeuren. Plots kwamen een zestal Belgische soldaten, gehurkt, overal rondloerende en hun wapens schietensgereed van al de straat in onze richting, zij waren op patrouille gestuurd en de overste, een sergeant vroeg om inlichtingen. We vertelden hem alles wat we wisten, over de oude Devebeek die 50 m achter ons huis liep, waar het brugske lag en waar er lage weiden en grachten waren.

Een van die soldaten, al ’n oudere persoon, rilde van de schrik. Hij smeekte om burgerkledij doch de sergeant wees hem er op dat het veel te gevaarlijk was voor hem en dat hij ook ons allemaal in levensgevaar bracht hierdoor. Tenslotte vertrokken zij in de richting van de spoorweg, die man stond te schudden en te beven en te spuwen van de schrik. Als moeder het hoorde was ze kwaad. Twee deserteurs of drie maakt geen verschil, zei ze, ge mocht hem niet laten vertrekken hebben, het was maar een mondje bij de rest.

Er begonnen van langs om meer vliegtuigen te verschijnen en in de richting van Ingelmunster hoorden we veel geschut van mitrailleuzen en ook geweren. Later hoorden we zeggen dat er vreselijk gevochten werd rond het Ingelmunster-Bos en de Doelstraat. Bij ons waren er alleen maar overvliegende granaten. Kijk zei Frans, de Duitsers zitten reeds in Meulebeke want de Belgen schieten naar de toren van de kerk. Ik en vader bleven in onze schuilplaats zitten en Frans was voortdurend aan het rondloeren. Dat was toen omstreeks 8 ure.

Op een moment dat hij weer naar den onderstand was zaten wij naar een zestal vliegtuigen te kijken die langzaam van al Meulebeke in onze richting kwamen. Plots zagen we de bommen er uit vallen, ze kwamen recht naar ons, U kunt het geloven of niet, maar onze nekharen stonden recht, zo angstaanjagend was dat. Vliegensvlug kropen wij zo diep als mogelijk in onze schuilplaats, er volgde een aangroeiend geloei dat gevolgd werd door enkele oorverdovende ontploffingen. We hoorden glas rinkelen en enkele pannen vielen van het huis.

Met de schrik op het lijf gingen we rond het huis, vooraan naar den onderstand kijken. Godzijdank waren die bommen op den overkant van de straat gevallen en hadden ze weinig schade aangericht. Het enige slachtoffer was een kalfje dat buiten liep op het hofje van Boogaerd, die beter gekend was als Bwuooten, de schaapherder. Er lagen ook bommen achter het huis van Julien Deblauwe, de Voerman, Verheyens, de koolmarchands en Baaskes, de naam doet er niet toe, onder die bijnaam waren ze door iedereen bekend. Daar was in de weide een bom gevallen op tien m van hun onderstand waarin zij met zes personen schuilden. Gelukkig stonden de koeien op stal, anders hadden zij het niet overleefd. De bommen waren voorzeker voor de weg bestemd daar ze evenwijdig met die weg neerkwamen doch 50 meter er naast. Die piloten zijn nog beginnelingen, zei Frans.

Angstvallig waren we weer in onze schuilplaats gekropen want rondom ons begonnen er geweerschoten te klinken. Het duurde ook niet lang of wij hoorden korte salvo’s gelijk van een machinegeweer. Dat zijn Duitse mitrailjettes, zei Frans, ze zijn aan het naderen en hij ging gaan kijken naar de beek achter ons huis. Gezwind kwam hij op handen en voeten teruggekropen. Daar ligt iemand, zei hij, ‘k heb hem zien liggen in de rogge.

Toen herinnerde vader zich dat hij al onze beste klederen samen gepakt had en ze met dekens omwonden, daar gelegd had, bang dat ze anders gestolen gingen worden door vluchtende soldaten. U mag ze daar niet laten liggen, zei Frans, ze kunnen doorschoten worden, we gaan ze halen. Samen slopen ze naar de beek. Ik riep nog, “kom terug, laat ze liggen” maar ze luisterden niet. Ik geloof wel dat ik toen de angstigste momenten van mijn leven doorgemaakt heb. Overal rondom ons huis, zelfs dichtbij, klonken geweerschoten en reutelden mitrailjettes. Ik vreesde ieder moment dat zij gingen neergeschoten worden want de aanval van de Duitsers op de spoorweg was volledig losgebarsten.

Het duurde een eeuwigheid voor zij terug kwamen met die pak en hem in huis gebracht hadden. Toen vader weer bij mij kwam lag ik te rillen van de doorstane emoties. Vader, vroeg ik, beseft ge wel wat ge gedaan hebt? Stilaan drong het ook tot hem door welk gevaar hij gelopen had en dat voor enkele kledingstukken. Als moeder het hoorde hebben zij beiden ook nog eens hun vet gekregen, hoe konden ze zo stom zijn. Later, als ik over helden hoorde praten, maakte ik er altijd de bedenking bij dat die mensen zeker niet slim waren of handelden zonder nadenken.

Op aanraden van Frans hadden we aan den ingang van de beide schuil-plaatsen enkele stokken geplant waaraan er witte zakdoeken gebonden waren. Ook werd Frans door moeder onomwonden gezegd, dat hij moest binnen blijven ofwel vertrekken. Ons hele gezin langer in gevaar brengen, kon niet meer. Met tegenzin moest hij toegeven dat ze gelijk had.

Nu was de strijd om ons heen in volle geweld losgebarsten. Van waar we zaten, zagen vader en ik, dat de Belgen duchtig op de kerktoren van Meulebeke aan het schieten waren. Rondom ons hoorden we regelmatig een korte doffe knal, we wisten niet wat het was tot Frans kwam zeggen dat er een granaat gevallen was in de haag langs onze uitweg. Er was een gat in de haag en hij vroeg draad om dit te dichten, anders ging die koe weglopen. Vader had zijn les geleerd en zei, laat ze lopen en als ge draad wilt, kijk in het kot. Later op de dag, als de strijd voorbij was, telden we acht granaatputjes binnen een omtrek van 50 meter rond ons huis.

Het waren kleine granaten, op zicht, een dubbele handgranaat, afkomstig van een loopgraafmortier die opgesteld stond langs de spoorweg, rechtover onze woning. Een tijdje later kwam Frans, voor wie het onmogelijk was om stil te zitten, ons zeggen dat de Duitsers op de hofplaats van Jules Roels naast onzent, een elastiek rond hun helm deden en daar gras tussen staken. Vervolgens kropen zij op hun ellebogen door het lange gras van Vercauters weide(waar later het Mandes-cirquit aangelegd werd).

Na enige tijd hoorden wij aan de rampe en de spoorweg geweldig schieten met geweren en mitrailleuzen, ook roepen en tieren in een onverstaanbare taal. Wat er gebeurde konden we wel veronderstellen maar kijken durfden we niet. Achteraf hoorden we het vertellen door Jules Roels, onze gebuur, die alles gezien had omdat hij aan de Duitsers, zijn ladders moest afstaan om de zwaar gekwetsten op te leggen. Hij zag ook dat er op nog een aantal draagberries zowel Duitsers als Belgen lagen. Er was een korte maar hevige aanval geweest van de Duitsers van uit twee richtingen, een groot aantal Belgen werd er krijgsgevangen genomen. Zes Belgische soldaten vormden met drie geweren een soort berrie, daarop drogen zij gekwetsten. De minder zwaar gekwetsten moesten zij ondersteunen. Op straat werden alle gewonden met auto’s weg gevoerd, de krijgsgevangenen werden onder bewaking weggeleid.

Van uit onze schuilplaats hadden wij dit niet gezien. Ook hebben wij, bij ons huis, gelukkig geen Duitsers gezien, waarschijnlijk omdat de over de beek en achter ons huis liggende landerijen, veel hoger gelegen waren dan Vercauters weide. Vlak naast ons, tussen ons huis en de hoeve van Alfons Callens, zijn de Duitsers wel gekomen en opgetrokken in de richting van de Paratonnaire, maar daar stonden er hoge vruchten, tarwe en rogge die tot twee meter hoog kon groeien en waarin zij zich konden verbergen.

De Paratonnaire was tot kort voor den oorlog een van de vele landse herbergskes, en staat, als u van Meulebeke komt, langs de kleine Roeselarestraat, juist voorbij de toen onbewaakte overweg van de spoorweg Meulebeke-Ingelmunster. Toen de strijd om de spoorweg in alle hevigheid losbarstte zagen wij, ik en vader, voortdurend witte vlaggen verschijnen, uit alle vensters. Onder en boven tot zelfs uit de dakvensters, staken overal witte vlaggen; ik geloof dat alle slaaplakens die zij vonden als vlaggen werden gebruikt.

Langzamerhand verminderde het geschut achter ons huis maar in de richting van het kasteel Ter Borgt en Lanckriets molen in de Veldstraat en verderop, richting Meulebeke statie, bleef het nog een hele tijd voortduren. Ook in de richting van Izegem en Ardooie, hoorden we nog veel schieten Wat wij nu, bij ons, meer begonnen te horen was het gefluit van verdwaalde kogels die soms in de muren of tegen de dakpannen te pletter sloegen. We voelden ons niet meer veilig achter het huis en daarom gingen we ook vooraan gaan plaats nemen.

Toen het grootste gevaar geweken was, was er geen houden meer aan Frans. Hij ging naar de straat om tegen de Duitsers te spreken. Die waren zeer vriendelijk doch ze raadden hem ten zeerste af, om nu reeds te vertrekken. Morgen zal de brug over de vaart hersteld zijn, verzekerden zij hem. Tenslotte konden ook wij onze nieuwsgierigheid niet bedwingen en gingen we zien tot halverwege onze uitweg. Van achter den hoek van Jules Roels haag, zagen we de Duitsers staan aan café de Voerman; ze gaven flesjes bier aan hun paarden en hadden veel plezier.

Stilaan en bij het vallen van den avond, verminderde het geschut. Af en toe hoorden we nog een kogel fluiten en durfden we al eens bij de geburen gaan. Mijn ouders waren ten zeerste verwonderd wanneer zij geconfronteerd werden met die vriendelijke Duitsers. Een geheel ander soort volk dan zij gekend hadden in 1914, zeiden ze, en dat was ook zo. Dat heeft een hele tijd geduurd maar spijtig genoeg, is het zo niet gebleven.

De volgende ochtend hoorden we zeggen dat de oorlog voor de Belgen voorbij was. Eerst konden wij het niet geloven want we werden gewekt door een laagvliegend en overal mitraillerend Engels vliegtuig. En schieten dat ze deden de Duitsers, doch we hoorden het zich verwijderen, altijd voort maar schietende.

Onze eerste dag onder bezetting begon dus goed, jammer genoeg zouden we er nog vele dergelijke dagen beleven. Frans vertrok naar zijn huis te Aalbeke met moeders oude velo. Morgen breng ik hem terug, zei hij. We wisten wel dat dit niet kon maar twee dagen later was hij daar toch, met moeders ne velo en Yvonne zijn vrouw, een koppel apart. In de loop van mijn verhaal zul je mij nog gelijk geven.

DE VOLGENDE DAG

U kunt je waarschijnlijk wel voorstellen hoe nieuwsgierig ik was. Op straat reden Duitsers af en aan maar het was de spoorweg die ik wilde zien. Na lang aandringen mocht ik eindelijk gaan kijken. Een bejaard ventje dat ik niet kende had ik al overal zien snuffelen, anders was er nog niemand te zien.

Ginder ligt er één, zei het manneke, maar pas op er ligt nog zeer veel munitie, ziet wat ge opraapt. Ik ging niet om op te rapen maar om te kijken en eerst naar die gesneuvelde soldaat. Het was de eerste dode soldaat die ik zag en dat beeld is mij altijd bijgebleven. Hij lag recht achter ons huis naast de loopgraafmortier, een zware driehoekige plaat waarop een loop van ongeveer een halve meter schuin in de richting wees van ons huis. Er naast lag nog een stapel granaten van wel een halve meter hoog.

Ik zette mijn verkenningstocht verder in de richting van de Paratonnaire, Over de hele lengte waren er schuttersputten en de spoorweg was bezaaid met allerlei soorten wapens, munitie, kleren, dekens en vele voor mij onbekende dingen. Zeker ogenblik schopte ik ongewild tegen een lederen tas, iemand naast mij raapte ze op want intussen waren er nog belangstellenden gekomen. Toen hij ze opende en er een grote verrekijker uithaalde en hem onder zijn vest verborg, had ik mezelf wel kunnen slaan, daar heb ik lang spijt van gehad dat ik niet gekeken had wat er in zat.

Ik verzamelde enkele dekens en soldatenbaskes, dit waren vierkanten stukken soort toile die soldaten droegen tegen de regen, men kon er ook tentjes mee bouwen. Ook vond ik enkele volle verbandkistjes en dozen met soldatenkoeken en cornedbeef.

Welgezind trok ik er mee naar huis en keerde onmiddellijk terug, maar nu naar de door ons genoemde rampe, de omgeving waar de oude devebeek onder de spoorweg liep. Doordat Vercauters en Verkinders weiden langs zuid-westelijke kant van de beek lager lagen dan de velden op den overkant, was er indertijd toen de spoorweg aangelegd werd, een berm aangelegd van wel vijf meter hoog. De spoorwegberm lag dus veel hoger dan die weiden en daarop was de aanval van de Duitsers geconcentreerd geweest.

Daar was het één verwoesting en aan de wanorde te zien, moeten de Belgen hier onverwacht overrompeld geweest zijn. Nochtans was hun verdediging hier het zwaarst en het best georganiseerd. Daar stonden nog twee zware mitrailleuzen schietensgereed achter een stelling van aardkluiten en zandzakjes. Er naast stonden nog tientallen metalen kistjes vol met banden kogels. De ene mitrailleuse bestreek de hele vlakte en de lagere weiden en de andere was gericht naar de hoeve Vercauteren.

Iemand zei me dat er achter de spoorweg, langs de Lammekensknokstraat bij de schijvingput, een vroegere vlasrootput, een dode Duitser lag. Ik ben niet gaan kijken. Intussen vergaarde ik weer enkele onnozelheden en trok er mede naar huis. Ik had gehoord dat er veel meer te zien was te Meulebeke langs de spoorweg aan Lanckriets molen, in rechte lijn ongeveer een 7 à 800 meters van ons huis. Nu wisten we van waar al dat geschut kwam toen we nog in onze onderstand zaten te bibberen.

Om u een gedacht te geven over de toestand toen, heb ik hier een kleine schets aan toegevoegd. Op de plaats waar nu de ringweg ligt en het rond punt is met de Veldstraat, lag toen de spoorweg, nu nog duidelijk te herkennen in de structuur van velden en weiden. Van aan de Kasteelpoort liep een landweg al over de spoorweg, recht naar de molen langs de Veldstraat.

Langs die landweg, vooraan rechts, stond en staat er nog altijd een woonhuis. Een dertigtal meters van de baan af, links, stond er een soort snelbouwhuis dat daar gebouwd werd door de kasteelheer, Mr van Baveghem, en die na de Eerste Wereldoorlog diende als kijkwoning. Hij hoopte hiermede de woningnood aan het front op te lossen.

Vanaf die prefabwoning liep de weg licht stijgende naar de spoorweg, de landweg liep nog een dertigtal meter door tot de Veldstraat. Samen met de landweg, de spoorweg en de Veldstraat, was er een omheinde driehoek waar ook een prefabwoning op stond die afgebroken werd toen de ringweg werd aangelegd. De omheining rond die driehoek bestond uit een dikke ondoordringbare haag, ook langs de spoorweg en deze is zo goed als zeker de oorzaak geweest van de vele slachtoffers. Ze konden niet weglopen en werden als ratten neergeschoten in hun schuttersputjes.

Nog met het middageten in mijn keel was ik reeds op weg voor een wandeling die me altijd is bijgebleven. Aan de hoeve Dewulf, toen een gekende bocht langs de weg Meulebeke-Ingelmunster, ging ik eerst rechtdoor langs de oplopende grintweg, de Brouckenstraat, tot de spooroverweg . Daar lag er een gesneuvelde Belgische soldaat. Ik ging over de spoorweg en de brug over de Grote Deve, richting Meulebeke. Overal waren loopgrachten en schuttersputjes en allerlei achtergelaten leger materiaal en uitrustingstukken wat er op wees dat de Belgen hier plotseling hadden moeten vluchten langs de lagere weiden achter de spoorweg.

En zo kwam ik aan de plaats waar de nu verdwenen veldweg, die van de kasteelpoort recht naar de Veldstraat liep, de spoorweg kruiste. Daar en langs het stukje spoorweg tot de Veldstraat, was letterlijk het middelpunt geweest van de gevechten en de verschrikkelijke beelden die ik hier gezien heb, meer dan 60 jaar geleden, kan ik nog steeds zien in mijn gedachten.

Een tiental meters achter de spoorweg, midden het veld links van de landweg, lag het lijk van Luitenant Thienpont uit Oudenaarde, hij lag op zijn rug met zijn armen gespreid. Op een eerste zicht was hij midden het veld komen aanlopen met de armen omhoog, en van dichtbij neergeschoten en zo achterover gevallen. Er werd aangenomen dat hij van dichtbij werd getroffen omdat een tiental kogelgaten te zien waren tussen zijn neus en zijn ogen. Zijn dikke hoornen bril lag op zijn voorhoofd en op zijn borst, onder een steen, lag een enveloppe met zijn naam en adres erop.

Ik ben verder gegaan langs de spoorweg die ten zuiden lag van die omheining, langs die ondoordringbare haag weet je wel. Ik ben niet tot het einde gegaan, walgend ben ik terug gekeerd. Ik had genoeg gezien, haast in ieder schuttersputje lag of zat een gesneuvelde, allemaal zagen zij er zeer jong uit.

Bijna allemaal hadden zij een witte zakdoek aan hun geweer gebonden wat wilde zeggen dat ze zich wilden overgeven. Toen ik vijf of zes putjes ver was heb ik me omgedraaid en ben ik weg gegaan. Daar zat een soldaatje, met zijn ellebogen op zijn knieën en met beide handen hield hij zijn omgekeerde helm vast en in die helm lag de schedel en het bovenste deel van zijn hoofd. In den hoek van het putje stond zijn geweer recht, met zijn witte zakdoek aan de top van de loop gebonden.

Verderop lagen er nog slachtoffers doch mijn nieuwsgierigheid was verzadigd, oververzadigd. Iedereen vroeg zich af welke razernij de Duitsers er toe gedreven had deze soldaten, die zich wilden overgeven, toch te vermoorden; een ander woord past hier niet.

Dit werd hier druk besproken en men kwam tot de conclusie dat er maar twee redenen konden zijn; ofwel waren ze razend gemaakt door den drank ofwel, en volgens velen de aannemelijkste reden, waren zij razend omdat zij hier zo lang hebben moeten strijden waarbij zij zeer vele slachtoffers telden en zij hun gesneuvelde makkers wilden wreken, of was het een mix van beide?

Later vertelde mijn broer Frans, dat zij in eerste linie lagen te Wevelgem. Hun luitenant zat achter hen en hij riep herhaaldelijk dat hij alleen ging beslissen wanneer zij mochten achteruit trekken. Plotseling werd hij gedood, iedereen die dat zag wierp zijn wapens weg en vluchtte weg over de velden. De Duitsers schoten boven hun hoofden en hadden zij moeten willen, zei Frans, ze konden ons gemakkelijk allemaal doodschieten. Ze deden dat niet, Frans was er vast van overtuigd dat hun luitenant doodgeschoten werd door een van zijn eigen volk, om te kunnen vluchten.

Het gedrag van de Duitse soldaten hier bij de slag aan de spoorweg en daar aan de Leie te Wevelgem, was geheel verschillend en daarvoor zal er absoluut een reden geweest zijn. Doorgaans waren zij correct toen zij aan het veroveren waren, doch er moest niet veel gebeuren om hun gedrag te doen omslaan. Later verneemt U hier meer over.

De Belgen bevonden zich hier in een bevoorrechte positie. Van uit beschermde putjes op de hoger gelegen spoorweg, zagen zij de aanvallers komen en men mag voor waarheid aannemen dat er hier onvermijdelijk zeer vele Duitsers getroffen werden. Er lag er één begraven achter het huis bij de kasteelpoort. Alle andere gewonden en wie weet, werden weggevoerd. Hier en daar lieten ze één liggen, werd gezegd, en het had er alle schijn van dat dit de waarheid was.

Hier en later heb ik veel horen vertellen over wat er gebeurd is. Iemand zei me eens iets verder te gaan kijken, daar lagen er drie in een put. Zij hielden elkaars hand vast, aan de poort van de hoeve Lanckriet. Daar had er een Waal gezegd; dit is de laatste put die ik maak. Hij dolf een grote schutterspost, plaatste er een mitrailleuze in, nam voldoende voorraad eten, drank en munitie, trok een karrebak over de put waarin hij kroop en liet die karrebak volgooien met de uitgedolven aarde.

Van waar hij zat had hij een ruim zicht en schootsveld op de Veldstraat tot aan de Koeivoet, voor zich had hij ook een zicht over de uitgestrekte ter Borgt weiden tot aan de Kapellestraat. Toen stond nog geen enkele woning tussen de Veldstraat en de Kapellestraat. Het zicht op het bos en rond het kasteel was een weinig belemmerd door de enige woning die daar toen stond, deze van Marcel Decuf. Men vertelde mij ook dat hij zich na omsingeling, niet wilde overgeven en gedood werd toen de Duitsers hem de kop insloegen met de kolf van hun geweer.

Een ander feit is ook zeker, schoolmeester Vangeluwe, uit de Veldstraat, zou geloerd hebben door een spleetje in zijn rolluik en gezien hebben dat er tientallen Duitsers weggedragen werden. Of die dood waren of niet, kon hij niet zeggen, vermoedelijk zal dit voor een aantal van hen, wel het geval geweest zijn. Later wanneer ik dit hoorde vertellen steeg mijn achting voor meester Gusten enorm, want zo was hij beter bekend bij de schoolgaande jeugd.

Door dat loeren liep hij groot gevaar ontdekt te worden door de Duitsers en had dat moeten gebeuren, dan zou hij het niet overleefd hebben. Denk maar aan die arme soldaatjes met hun witte zakdoek. Daarenboven liep hij ook een risico want in zijn gebuurte woonde er nog een schoolmeester, Lippe, en die was gekend als een overtuigde Vlaming. Samen met nog een andere schoolmeester, goed gekend als de sterrekieker, waren zij Duitsgezind tot in de toppen van hun tenen.

Van mogelijke slachtoffers rond de woning van Marcel Decuf heb ik nooit geen getuigenissen gehoord. In alle geval was het zeer verwonderlijk, dat er na uren verwoed aanvallen en schieten en hetgeen meester Vangeluwe gezien had, slechts één dode Duitser achter bleef. Deze lag begraven langs de landweg van het Kasteel naar de Veldstraat.

Vlak voor de huizen langs de Veldstraat, tussen het Neerhof en de Blauwe Duive, op den overkant van de weg, lag er nog een Duitser begraven. De Belgische soldaat die hem neergeschoten had, is later komen kijken. “Het was hem of ik,” zei hij, “we kwamen gelijktijdig binnen, hij door de voordeur en ik door de achterdeur en ik was de rapste om te schieten. Ik zag hem vallen en ben weg gelopen”.

Ik weet niet of er aangifte gedaan werd op het stadhuis van Meulebeke over gesneuvelde Duitsers. Later hoorde ik vertellen dat er op Meulebeeks grondgebied, 86 Belgische soldaten het leven verloren. Ook kwamen er 26 burgers om het leven bij de beschietingen, eerst door de Duitsers en daarna door de Belgen.

Terneergedrukt keerde ik door de velden weer naar huis terug, het was dan rond vier uur in de namiddag. Ongeveer een uur later kregen we bezoek van mijn toekomstige schoonzus, Alice Verschoot die aan den Naaipander woonde te Ingelmunster en de verloofde was van onze Frans. Zij had gehoord dat er zoveel soldaten stonden op de markt te Izegem en was gaan kijken, Frans was er ook bij.

Alice wist ons ook te vertellen dat er in de Doelstraat, rond Ingelmunster bos en aan de Naaipander, hard gevochten werd en er veel dode soldaten lagen. Er waren zelfs twee buren gedood tijdens die gevechten. Achteraf hoorde ik vertellen dat er 13 burgers gedood werden. Op Ingelmunsters grondgebied sneuvelden er 42 Belgische soldaten en er werden op het stadhuis 9 Duitse gesneuvelden aangegeven, In het later verschenen boek “Ingelmunster na de Franse revolutie,” van Albert Verscheure, staan de straten vermeld waar zij vielen, die Duitser van aan de Schijvingput in de Lammekensknokstraat, staat er niet bij.

Frans had Alice kunnen vertellen dat zij waren gevangen genomen in de omgeving van Torhout. Ga maar naar huis, zeiden de Duitsers, als ze hoorden dat ze Vlamingen waren. In Izegem gekomen zagen ze Duitsers die zeiden naar de markt te gaan om hun vrijpapieren. Van papieren was geen sprake, ze werden omsingeld en als krijgsgevangenen aanzien. Moeder was er het hart van in toen ze hoorde dat hij krijgsgevangen was. Zij herinnerde zich nog goed hoe uitgemergeld deze in 1918 uit Duitsland terugkwamen.

Doch zover kwam het niet, zij moesten in colonne opmarcheren naar Duitsland. In de omgeving van Ronse kon Frans zich verbergen en terug keren. In Kuurne werd hij weer opgepakt en met een nieuwe colonne landde hij dezelfde avond terug in Ronse. En weer kon hij ontsnappen. Van oude mensen kreeg hij burgerkleren, veel te kleine weliswaar maar de dag nadien was hij weer thuis.

De dag nadien kwam er een colonne krijgsgevangenen van Izegem naar Ingelmunster, een van hen was mijn schoonbroer, Remi Kesteloot. In de Izegemstraat zag hij een deur openstaan en tussen de kijkers door glipte hij binnen. Zo ontsnapten beiden aan een misschien maandenlange krijgsgevangenschap.

Wij hoorden ook vertellen over de tragedie die gebeurde te Vinkt en omstreken, daar waren de Duitsers over de Leie geraakt doch stootten op geweldige weerstand van de Ardeense Jagers die elite soldaten waren. De Duitsers leden grote verliezen en beweerden dat de burgers op hen geschoten hadden. Alhoewel het hier geen bloeddorstige SS mannen betrof, begonnen zij moordpartijen tegen de burgers. Wanneer zij weer ten aanval trokken, moesten Belgische krijgsgevangenen voor hen marcheren en vielen er ook veel slachtoffers. In Vinkt alleen vielen 70 Belgische soldaten, 95 burgers en sneuvelden 100 Duitsers.

HITLER IN VLAANDEREN, DE BEZETTING

Op dinsdag 28 mei was de oorlog gedaan voor de Belgen en op zaterdag, de eersten van juni, heb ik Hitler gezien, ongelooflijk en toch is het de waarheid. Welk tijdstip van de dag het was kan ik mij niet meer herinneren, het was voor zo ver ik het nog weet, in de voormiddag dat ik met de fiets naar Meulebeke reed. Vader vond het vreemd, dat er zo veel verkeer was van Duitse motocyclisten en er vlogen voortdurend vliegtuigen in het rond. Gekomen zijnde tussen de hofsteden van Odiel Tack en Achiel Dewulf, moest ik aan de uiterste kant van de weg gaan staan.

Vier motorrijders met blinkende platen op hun borst kwamen recht naar mij en geboden mij daar te blijven staan. Het was de eerste keer dat ik kennis maakte met de later zo gevreesde Veldgendarmen. Achter die vier kwam een gevarieerde colonne rijtuigen. Ik zag afweergeschut op rijtuigen en ook vele soldaten die met de mitraillette in aanslag op de wagens en de treden van die auto’s stonden; langs weerskanten van die rij auto’s reden veldgendarmen op hun moto’s.

De rij werd afgesloten door een viertal open wagens; tussen de op de treden staande soldaten zag ik dat het wemelde van de sterren en strepen, allemaal hoge koppen. In de laatste van die vier zat Hitler, dat gezicht was te bekend om er naast te kijken. In enkele seconden was die hele stoet, die werd afgesloten door nog eens een sliert motorrijders, voorbij.

Ik stapte op mijn fiets en reed naar Meulebeke, daar stond alleman nog buiten. Dat moet ne groten geweest zijn, zeiden ze. Natuurlijk, zei ik, het was Hitler, Ze lachten me vierkant uit doch ze zwegen wanneer ze de volgende dag in de dagbladen lazen dat hij Vlaanderen bezocht had.

In verschillende bladen en documentaires zijn achteraf, tot zelfs onlangs nog, verschillende versies verschenen over dat bezoek van Hitler aan Vlaanderen. Zij mogen al schrijven of zeggen wat ze willen, ik heb hem gezien in die indrukwekkende en ongelooflijk zwaar bewapende colonne die uit de richting van Tielt kwam en haar weg vervolgde richting Ingelmunster.

Die eerste dagen onder die Duitse bezetting waren zeer eigenaardig, niemand vond zijn draai terug. Zeer veel soldaten waren naar huis kunnen komen in verwarrende omstandigheden. Sommigen durfden niet buiten komen en anderen zochten werk, maar waar naartoe.

Er kwam een samenscholingsverbod, daardoor was het gedaan met alle verenigingsleven. Mijn klein klarinetje werd in de kast gelegd. Na 10 ure ‘s avonds mocht niemand meer op straat te zien zijn en de uurwerken moesten aangepast worden aan het Duitse uur, de klokken moesten een uur vooruit gedraaid worden. Ook alle huizen moesten verduisterd worden, er mocht nergens geen spleetje licht door schijnen.

Een van de eerste maatregelen van de Duitsers was, dat iedereen rantsoenkaarten moest halen in het stadhuis. Met die kaarten moesten iedere maand rantsoenzegels afgehaald worden, per persoon kregen we 250 gr brood of 170 gr meel. Wij en bijna iedereen in het gebuurte was gewoon van wit brood te eten, vanaf nu was dit een soort mengeling van bloem en tarwemeel. Het duurde niet lang of die bloem werd vervangen door roggemeel, dat vroeger gekweekt werd door de boeren als voeder voor de varkens. En toch mochten we nog niet klagen, maar op dat moment beseften we nog niet wat er ons te wachten stond en wat er later nog in dat meel zou gemengd worden.

Er waren ook zegeltjes voor bijna alle levensmiddelen; in grammen werd uitgedrukt hoeveel vlees, aardappelen, boter en zo verder, wij nog mochten eten. Ook zeep, linnen, petroleum en kolen werden gerantsoeneerd.

Iedere dag marcheerden er grote colonnes Duitse troepen die begonnen te zingen als zij een dorp naderden en ze konden zingen. Jammer voor hen maar na ’n paar jaar zongen ze niet meer.

Vermits ik niet zo veel te doen had en bovendien zeer nieuwsgierig was, ging ik nogal veel op pad met mijn fiets. Om eerlijk te zijn, ik kon dat voorval met die verrekijker niet vergeten. Toen ik bij ’n oude schoolmaat op bezoek ging aan het “Vliegende Peerd” te Ingelmunster, waren die gasten bezig met koper en lood te verzamelen.

Zij en ik natuurlijk gingen dat gaan verzamelen langs de vaart, aan de Wante, waar nog zeer veel oorlogsmateriaal lag. Hun voornaamste buit vonden zij bij de molen die er toentertijd nog stond, rechtover het later afgebroken café “De Bonte Koe”. Daar hadden zware kanonnen gestaan en daar lagen nog hopen munitie. De obussen werden voorzichtig terzijde gelegd maar de koperen hulzen moesten er aan geloven.

Het grote minpunt was dat ze moesten afgeschoten zijn en daarvoor gebruikten zij de grote middelen. Zij hadden een rond gat in de muur gemaakt waar die hulzen juist in pasten. Dan namen zij een grote nagel, een vijfduimer, die ze aan een stok bevestigd hadden en ze zetten deze op de piston. Met een grote hamer sloegen ze daarop. Dat klonk wel niet als een kanonschot, maar het hield toch veel leven. Ik ben er niet langer gebleven want dit vond ik toch een beetje te gevaarlijk.

Thuisgekomen begonnen wij onmiddellijk met het ophalen van kogels. We waren zelfs zo enthousiast dat we meerdere volle kisten mitrailleurkogels naar huis sleurden. Met een tang nepen we de kogel eraf en smolten deze voor het lood maar de hulzen die het meeste opbrachten moesten ook afgeschoten zijn. Geen probleem we brachten drie complete soldatengeweren mee waarin we de lege hulzen plaatsten en schoten ze af.

We kropen ermee langs de beek en hielden de loop in het water om het geluid te dempen. Dat was een onbegonnen werk, tenslotte schoten we naar een kaarsje van op een afstand van drie meter. Het was mogelijk om dat vlammetje te doven wat bewees dat onze bezigheid toch niet zo onschuldig was. Het duurde tot we ontdekt werden door moeder, het was rap gedaan met ons plezier.

Na lang aandringen mochten we toch de kogels verder smelten maar de hulzen moesten we delven. De drie geweren zijn we ‘s avonds aan de rampe, langs de spoorweg gaan wegwerpen. Het is maar achteraf dat we tenvolle beseften welk risico wij hier gelopen hadden. Moesten de Duitsers ons betrapt hebben met die geweren, ik ril nog als ik aan die mogelijke gevolgen denk.

Gelukkig is er toen een soort commercie ontstaan waarin ik als jongen van 15 jaar, en ik ben fier dit te kunnen zeggen, genoeg geld verdiend heb zodat wij heel de oorlog ons het absoluut noodzakelijke konden aanschaffen, nooit honger hebben moeten lijden en ons huisje niet moesten verkopen.

Ik laat u eenmaal raden wiens voorstel het was om daaraan te beginnen, Frans en Yvonne natuurlijk. Hij was hier regelmatig en bij een van die bezoeken vertelde mijn broer, dat zij in het huis van zijn lief, sigaretten maakten met een blaadje perkament papier. Onmiddellijk was Frans kandidaat afnemer van sigaretten. Dus begonnen we maar sigaretten te maken. De tubes haalden wij in een drukkerij in Izegem maar zo eenvoudig was dat niet, dan maar iemand gezocht die dat wel vlug kon. Er waren nog veel vrouwen die tijdens de Eerste Wereldoorlog gewerkt hadden in Vermeulens tabakfabriek en nog sigaretten konden maken.

Mijn broer Frans vond werk in Kortrijk en na korte tijd trouwde hij. Ze kwamen naast ons wonen want oorspronkelijk was het huis dat wij bezaten, een tweewoonst. Na korte tijd bemoeide hij zich niet veel meer met die sigaretten en ik stond er alleen voor. Geen nood, ik had al twee vrouwen die hele dagen sigaretten maakten voor mij. Tabak was er genoeg te krijgen bij de boeren rond ons deur en aan de Krekel woonde er een tabaksnijder.

Vader zorgde er voor dat de tabak gesneden en gedroogd, ter mijner beschikking was. Frans Bouckaert was dus mijn eerste afnemer doch weldra had ik nog een klant. Hij was van Kortrijk en noemde Albert, meer wilde hij niet zeggen. We noemden hem “doize”. Hij vervoerde zijn pakjes sigaretten in twee solo margarinedozen, op zijn Kortrijks was een doos ’n doize, vandaar die naam. Het is maar na de oorlog dat wij begrepen hebben waarom hij zijn naam, Steelant, niet zei. Na den oorlog vond ik zijn foto terug bij de gesneuvelde weerstanders, gevallen tijdens de gevechten aan de Broeltorens op de vijfde september 1944.

Intussen groeide die sigarettencommercie uit tot een plaatselijke nijverheid. Een tweetal Ingelmunsternaars ontpopten zich tot groothandelaars, de sigaretten moesten verpakt worden in pakken van 50 doosjes, 1000 sigaretten per pak. Tweemaal per week werden die afgehaald door een bekende vervoersfirma uit het Gentse, nog later werd die groothandel overgenomen door Duitsers.

Het kwam er dus op aan, het ijzer te smeden terwijl het heet was, en dat deed ik. Zoals verwacht heeft het niet lang geduurd. Op zeker moment waren er 17 vrouwen die voor mij sigaretten maakten. Iedere vrouw maakte ertussen de 1500 en 3000 per dag. Vader had geen handen genoeg om tabak te laten snijden, te drogen en te mijner beschikking te brengen.

Voor mij waren het ook lange dagen, ik moest de makers de tabak en de tubes bezorgen en met de gemaakte sigaretten naar huis gaan, deze zo vlug mogelijk in de doosjes steken en opnieuw weg met tabak en tuben. Ik heb tientallen keren tussen controles van gendarmen en commiezen doorgeglipt en zonder te boffen, maar het hadden goede coureurs moeten zijn om mij in te halen.

Die drukte heeft zo ’n drietal maanden geduurd. In die tijd won ik natuurlijk een beetje geld dat mijn moeder met zuinige hand bewaarde. Zij was trouwens nog van die generatie werkmensen, die een frank eerst driemaal omdraaiden alvorens zij hem uitgaven, daardoor hebben we nooit honger geleden. Maar Gutt heeft het niet moeten oprapen, het was verteerd aan tarwe en boter; aardappelen kweekten we zelf.

Mijn twee eerste afnemers zijn nog jaren sigaretten komen halen. Af en toe kwam er ook een Brusselaar om een aantal pakskes. Ik had me een machientje aangeschaft en maakte het grootste gedeelte zelf, 200 was mijn uurgemiddelde, ongeveer hetzelfde als de meerderheid der sigaretten maaksters. Een meisje uit de buren maakte er tot 300 per uur.

Intussen was er een bloeiende handel in levensmiddelen ontstaan maar daar heb ik nooit aan meegedaan. Had ik het moeten willen doen, dan had moeder dat zeker niet toegelaten. Niet profiteren van de mensen hun miserie, zei ze. Sigaretten kan iedereen missen, dat mocht.

U ziet het, die eerste maanden na die fameuze meidagen vlogen voorbij, en toch volgden de internationale gebeurtenissen elkaar op. Na Nederland en Belgie, werd ook Frankrijk onder de voet gelopen door de Duitsers. Zingend trokken hele legers voorbij en in ieder dorp of stad waren soldaten ingekwartierd. Ze oefenden om naar “Iengland tsoe faren”, zo klonk het in onze oren. We zijn eens getuige geweest van zo een oefening.

Op de derde zondag van juli was het ommegang te Ingelmunster, als kermis was het zeer beperkt maar toch een reden dat alle jonge gasten van den hoek naar Ingelmunster naar de acht ure mis gingen. Rechtover de Schoolstraat stonden er toen nog geen huizen in de Meulebekestraat, daar lagen boer Baeckelandts lage weiden. Toen we daar kwamen was er een oefening bezig van de Duitsers.

Zij moesten leren zwemmen in het lange, natte gras want de avond voordien had het een stortvlaag gedaan. Ze gingen naar Engeland zwemmen, en volk dat er stond te kijken, niemand durfde te lachen maar heimelijk had iedereen de grootste binnenpretjes. ‘s Morgens om 7.30 ure lagen zij daar in hun zwembroekje in het natte lange gras zwembewegingen te leren.

Plotseling kwam er daar nog ene gelopen die zich overslapen had, zijn broek had hij aan maar zijn vest was hij nog bezig met toeknopen. Als hij zich meldde bij die overste die daar al een hele tijd stond te brullen. Hij ging voor die overste staan met de borst vooruit en de rechterhand aan zijn muts. Deze bezag hem en gaf hem plotseling ne slag tegen zijn gezicht dat hij drie keer ronddraaide. Hij spartelde recht en ging weer voor zijn beul staan, tot driemaal naéén kreeg hij zo’n muilpère: Wij en nog veel anderen moesten vertrekken omdat we ons niet langer konden inhouden van het lachen.

De aanval op Engeland kwam er niet en niettegenstaande de vele Duitse overwinningen, was het geloof in de Engelsen bij zeer veel mensen rotsvast, ook bij mijn vader. Het was nog het begin en de mensen durfden al eens iets zeggen en uit komen voor hun overtuiging, tot we hoorden dat het al ergens fout was afgelopen. In alle geval wanneer onze oude vriend, je weet nog, die Vlaamsgezinde eens op bezoek kwam en begon op te scheppen met de Duitse overwinningen, kon mijn vader zich niet bedwingen en had hij gedurfd, hij smeet hem buiten, maar zwijgen deed hij niet. Als hij weg was kreeg vader dan ook nog ne keer zijn vet van moeder, omdat hij niet kon zwijgen.

Een van vaders beste vrienden werd Jules, de broer van Frans Bouckaert. Op zekere dag bracht hij hem mee omdat hij nogal veel sigaretten moest meenemen. Ge moet er niet te veel naar luisteren zei Frans, hij is niet geheel djuuste in zijn hoofd. Maar door wat hij vertelde steeg hij geweldig in vaders achting. Hij vertelde waarom er oorlog was en hoe het zou eindigen en geloof het of niet, al zijn voorspellingen zijn uitgekomen.

Oorlog is een spel voor de grote koppen, zei hij en de inzet, is de macht over de wereld. Voor de Eerste Wereldoorlog was Engeland baas over de wereld, alle geldkoersen werden aangepast aan het pond sterling. Toen hebben de Amerikanen de macht beginnen rieken tijdens de Eerste Wereldoorlog, Engeland had toen al veel van zijn pluimen verloren. De Duitsers hadden gedacht die macht te kunnen grijpen in 1914 maar het is mislukt, Amerika is tijdig bijgesprongen om de Duitsers te nekken.

Hitler heeft gedacht van de onachtzaamheid bij de grote landen, tussen de twee wereldoorlogen, te kunnen profiteren maar het is een kalf, het zal hem niet lukken. Hij heeft nu een akkoord gesloten met de Russen, maar hij zal ze nog moeten aanvallen, waar gaat hij anders zijn olie halen. Italië moet ge niet meerekenen, maar de Jappen, daar gaan ze nog moeilijkheden mee krijgen. En pas op, ze hebben de Russen en de Chinezen al slagen gegeven, met Japan gaan ze nog miserie hebben.

Engeland is bezig met uit te bloeden, ze moeten het ene eiland na het andere aan Amerika afstaan in ruil voor oorlogsmateriaal. Amerika zit de kat uit de boom te kijken en van als ze zien dat de dollar baas is over de wereld, zullen ze bijspringen. Tegen Rusland en Amerika kunnen de Duitsers het niet halen, maar het kan nog jaren duren, zei hij in de zomer van 1940. Die profetische woorden klonken als muziek in de oren van vader.

DE FAMILIE BOUCKAERT

Vanaf toen heeft vader altijd hoop gevonden in de woorden en toen hij met de tijd de voorspellingen één voor één zag uitkomen, was hij dolgelukkig. Daarom en vooraleer mijn verhaal verder te zetten, wil ik u eerst nader laten kennismaken met de familie Bouckaert omdat zij lange tijd tot onze beste vriendenkring behoorden.

Oorspronkelijk waren de voorouders afkomstig uit het Tieltse en in Moeskroen woonachtig. Frans had een opleiding gevolgd van suikerbakker doch kon daarin zijn draai niet vinden. Voor den oorlog werkte hij als mekanieker in de grote Ford garage in Moeskroen, Yvonne was afkomstig van Aalbeke van de wijk Markesteert, waar ze gingen inwonen toen ze nog heel jong huwden. Zij arbeidde in “Toerkoenje in de sjiiitte febrieke”

Voor de oorlog werkten zij allebei in het stelsel dat hier toen genoemd werd, Engelse week, wat wil zeggen de zaterdagmiddag gedaan en direct werd het weekloon ontvangen. In de namiddag werd eerst de auto gekuist en werden de commissies gedaan en (maar dit hebben ze nooit gezegd) de nog openstaande rekeningen betaald. Na een goed bad werd de smoking en het lang kleed aangetrokken en ze waren weg.

Merendeels was dat naar Moeskroen of Rijsel, maar dat kon evengoed Gent, Brugge of ergens aan de kust zijn, Wanneer Frans op zijn piekebest was, was het een dubbelganger van Frank Sinatra. Vonne (ik geloof niet dat Frans wist dat er een Y vooraan haar naam stond) was een koddig welgevormd lachetaartje dat mocht gezien worden. Zij konden zeer goed dansen, deden mee aan dansprijskampen en bewogen zich met gemak tussen het chick volk. Dat was leven als God in Frankrijk, maar had je ze de dinsdag op hun hoofd moeten zetten, ik geloof niet dat er nog één frank ging op de grond vallen.

Als je eenmaal iets voor hen gedaan had, dan mocht je zeker op een wederdienst rekenen. Zo heeft Frans altijd beweerd, dat hij hij nooit zonder levensgevaar, tussen de Duitsers had kunnen doorglippen had hij ons niet gekend tijdens die woelige meidagen. En dat heeft hij nooit vergeten. Meerdere keren zelfs, lang na den oorlog, zijn we dikwijls uitgenodigd geweest op speciale dagen. Zo hoorde hij vader na de oorlog zo terloops eens zeggen dat hij nog nooit ne cinema gezien had. Zaterdag komen we u halen, zei hij, en doe maar uw beste kleren aan.

De zaterdag nadien kwamen ze vader en moeder afhalen. Ze gingen eerst koffie drinken te Kortrijk in een chick hotel, dan gingen zij nog iets eten in Rijsel. Vandaar gingen ze naar de grootste cinema van Moeskroen en als ze de zondag naar huis kwamen gingen zij nog eens goed gaan eten in een restaurant in Kortrijk. Vader heeft er de rest van zijn leven niet kunnen van zwijgen.

In 1942 vielen ze zonder werk en ze gingen samen naar Duitsland werken. In 1943 wilden ze samen naar huis komen maar dit kon niet, dan maar de eenvoudigste oplossing gezocht. Yvonne werd zwanger en dan mocht het wel. Hun enige zoon Serge heeft dus zijn leven te danken aan de Duitsers.

Later is Frans begonnen met een eigen garage en in het begin had hij veel werk want het schijnt dat hij een fijne mekanieker was. Zijn enige fout was dat hij ’n beetje ne welweter was en iedereen is daar niet mee gediend. In alle geval toen we ons eerste autootje hadden, eind van de jaren zestig, was onze eerste uitstap naar Aalbeke. Daar stonden reeds benzinepompen maar ook nen anderen baas.

Heel de inboedel was verkocht en samen met Serge, die ook al getrouwd was en reeds twee kinderen had, waren ze naar Australië vertrokken. Ze hadden een adres achtergelaten doch wij kregen nooit antwoord op ons schrijven. Enkele jaren geleden heb ik horen vertellen dat zij zich in den vreemde niet konden aanpassen en teruggekeerd waren. Zij hadden zich gevestigd ergens vooraan in de Walen en zouden beiden zijn omgekomen bij een woningbrand.

Het werd najaar en met veel bombast werd de nakende aanval op Engeland voorspeld. Het zal er nooit van komen, zei vader, en zijn hart kromp ineen als hij die honderden vliegtuigen zag optrekken om Engeland te bombarderen. Maar de Engelse jachtvliegtuigen sloegen terug en de befaamde luchtslag om Engeland en de landing kwam er niet. Haast iedere avond gingen we luisteren naar de Engelse radiopost van Jan Moetwil. En zonder te boffen, we krijgen ze wel, die moffen, was zijn lijfspreuk. Onze verzamelplaats was de keuken van café de Voerman.

De winter naderde en vermits de sigarettenhandel een beetje verminderd was, werd het tijd naar iets anders uit te kijken. Ik had al enige dagen gewerkt in mijn vroegere borstelfabriek maar moeder zei: blijf maar thuis en schel de patatten, haal melk en roer de kerrepap. Intussen ga ik meer verdiend hebben dan jij op een hele dag. Zij was een zeer bekwame kantwerkster en dien Brusselaar deed al eens iets mee waarvoor hij meer dan het dubbele betaalde dan haar gewone afnemer.

Samen met mijn maat Jean, u weet nog wel van die porei, hadden we al eens een paar weken in een andere borstelfabriek gewerkt, tot Jaen iets nieuws gevonden had. Van een buur, toen een van de grootste smokkelaars van de streek, kregen we wollen sokken. We kregen 10 fr per paar dat we konden verkopen en wij op weg naar de boeren want die hadden geld.

Op zekere dag dat wij weer op tocht waren vroeg Jean: zou je durven bedelen? Dat was het verste van mijn gedacht en het trof me als een hamerslag. ‘k Zei: maar Jean toch, ge hebt toch niet te kort. Ba neen ik, zei hij, maar ik zou eens willen weten hoe dat voelt? Nu noemen ze dat voor de kick of de fun.

Jean was een durver en hij wilde nu absoluut weten of hij durfde “schooien”. Hij kon me toch zo ver krijgen dat we dat eens gingen uitproberen. Ik zie ons nog optrekken naar dat klein hoveke, het was een struise rosharige boerin die in het deurgat verscheen en tezelfdertijd voelde ik al mijn moed in mijn schoenen zinken en m’n keel was gelijk dichtgeschroefd. Ik stak me half weg achter Jean die bijna een hoofd kleiner was dan ik en met stijgende verbazing hoorde ik hem een hele litanie aframmelen, van negen kinderen, veel honger. Wanneer zij niet te rap aanstalten maakte om een boterham te halen, zei hij ook nog dat we ook nog slagen van ons vader zouden krijgen.

Waarschijnlijk zou Jean nog veel meer miserie verteld hebben maar het was niet meer nodig, de vrouw haalde voor elk een dikke boterham en wij weg daarmee. Aan de poort hebben wij hem smakelijk zitten opeten waarmede wij min of meer onze dankbaarheid toonden aan die vrouw. Alleen ging ik er niet durven aan beginnen. Toen ik het thuis vertelde kreeg ik bijna slagen van moeder. Ze hadden u eens moeten herkennen, zei ze, het ware een schande geweest voor de hele familie.

KREKEL SPORT

Zoals ik reeds vertelde was alle verenigingsleven stilgevallen, Lang duurde dit niet, de eerste maanden van de bezetting lieten de Duitsers veel toe. Na korte tijd werden er weer vinkenzettingen gehouden, hier en daar werd er weer een velokoers ingericht en vermits er hier in onze straat en met de Krekelstraat er bij, nogal veel jonge gasten woonden, werd er in café de Krekel, een voetbalploeg opgericht.

Alle spaarcenten werden samengelegd om een echte lederen voetbal te kopen, een veld hadden we niet en een uitrusting nog minder. We oefenden hier en daar op weiden en velden tot we weggejaagd werden. Ik was nogal groot en doordat ik niet snel kon lopen, werd ik keper. Wanneer de grootsten onder ons dachten dat we al ‘n beetje een ploeg hadden, werd gevraagd om een match te spelen tegen Molen Sport op hun terrein in de Oostrozebekestraat te Ingelmunster.

We werden daar echt belachelijk gemaakt door die voetballers die al in competitie gespeeld hadden, aan de rust was het al 5-0. Ik moest vooraan gaan spelen, anders ging ik te veel in de weg lopen, en Georges Tuytens kwam in de goal, we verloren die match met 12-0.

Tijdens de volgende week mochten we gaan trainen op hun veld en de zondag nadien, trokken we terug naar Molen Sport. We mochten truitjes gebruiken van F.C. Meulebeke en er waren enkele spelers met ervaring bijgekomen, doch die training misten. Juul Gallez die een klant was in De Krekel schreef toen sportartikels in het Nieuwsblad. Hij vroeg of er iemand was die wilde optekenen wie en op welke minuut er een doelpunt gemaakt werd, en zo werd ik dus journalist.

We verloren weer met 5 of 6-0, ik weet het niet meer. Fier gelijk ne pauw stond ik langs de kant met vaders grote zakhorloge en noteerde maar in mijn schrijfboek, en gelijk een echten, lette ik niet op de belangstelling van de supporters.

Thuisgekomen maakte ik ’n verslag over die match die op onverdiende wijze door ons verloren werd met 3-2. En plezier dat we hadden in De Krekel; niemand verwachtte zich eraan dat Juul dat ging opsturen, maar hij deed het toch. Toen we de woensdag gingen trainen op het veld van Molen sport, heb ik nog nooit rapper naar huis moeten lopen als die keer.

We hebben echt veel plezier gehad met Krekel Sport. Het jaar nadien was er zelfs ’n soort competitie want er ontstonden nog veel wijk- en caféploegen zoals de Naaipanderboys die later Olympic werden en nog later fusioneerden met Molen Sport, het huidige S V Ingelmunster. Nadien viel alles uiteen door de vluchtelingen kwestie.

Die eerste zomer ontstonden er veel Vlaamse kermissen die zeer Vlaams getint waren. We gingen ook al eens gaan kijken doch we voelden rap dat we daar op onze plaats niet waren. De eerste gekostumeerde jeugdgroeperingen speelden daar de eerste viool en dat deed ons te veel denken aan de Hitler-jeugd.

De jeugd van onze wijk, wij waren wel met een tiental van ongeveer dezelfde ouderdom, verveelden zich stierlijk. Om ons te amuseren maakten we van Roelkens hondenkar een tank: aan de tramen bevestigden we een as met twee oude fietswielen aan, we maakten eveneens een stelling die we met soldaten baskens rondom toedichten en weg waren we. We konden er met 2 of 3 binnenin en ons kanon was een reuze schietlap. We konden er gekapte pannenbrokken van zeker 200 grammen, tot bijna 100 meter ver schieten.

Het was een beetje wankel en moeilijk bestuurbaar, doch we amuseerden ons kostelijk met onze tank. In de tijd die we nu beleven kan de hedendaagse jeugd zich moeilijk voorstellen dat 14 en 15 jarigen zich nog met dergelijke spelletjes bezighielden maar toen was dat heel normaal, en zeker in die oorlogsjaren.

Het grootste slachtoffer was een gebuur die bekend was om zijn opvliegend karakter, Staf uit De Pauw. Als we te veel rond zijn huis draaiden, stond hij al op kookpunt en bij het minste steentje dat op zijn dak viel, was hij daar. Van natuur had hij een beetje een spraakgebrek en wanneer hij kwaad was kwam hij bloedrood en dan kwam er helemaal niets meer uit, toch niets verstaanbaars meer. Onze grootste stoot was de aanval op de route.

Eerder vertelde ik u reeds uitvoerig dat achter ons huis de spoorweg Meulebeke-Ingelmunster liep. Doordat de brug over de vaart te Ingelmunster in 1940 gesprongen was, liep er geen trein meer. De Duitsers vonden er dus niets beter op dan groepen gesloten goederenwagons te stationneren op dit ongebruikte spoor. Iedere groep bestond uit een tiental wagens en langs weerskanten liep er een Duitse wacht.

Tussen iedere groep werd een opening gelaten van een vijftigtal meters en die wagens stonden van aan Lanckriets molen tot aan de rampe achter ons huis. Er werden allerlei gissingen gedaan over wat er in die wagons zat tot ik ontdekte dat het grote zeemijnen waren. Op zekere dag ging ik zoals altijd, over de velden, naar hoeve Verkinderen om karnemelk.

De Duitse wachten, die op de hoeve van Jozef Verkinderen gelogeerd waren, kenden ons; zij waren vriendelijk en begonnen soms een gesprek. Die dag stonden alle deuren van die wagons opengeschoven en er liepen officieren langs die notities namen. Ik zag duidelijk die grote mijnen staan met hun uitstekende pinnen.

Op een zondag trokken we er weer eens op uit met onzen tank richting Meulebeke. We gingen zoals de jeugd van overal, soldaatje spelen. Wie er mee begon weet ik niet meer maar we zagen de trein en we gingen hem aanvallen. Met twee man binnenin om te steken, want de grintweg naar den overweg in de Brouckenstraat liep nogal omhoog, en met enkele soldaten met een gewone schietlap, trokken we ten aanval.

De Duitsers hadden geamuseerd alles gadegeslagen en warempel, toen zij onze bedoelingen zagen, speelden zij het spel mee. We raakten tot bijna bovenaan de overweg doch plotseling deden zij een tegenaanval. We waren zelf geschrokken en opeens rolde onze tank onbestuurbaar achteruit naar beneden. Hoe we daar levend uitgekomen zijn, is mij nog altijd een raadsel.

Ik zag links en rechts de knotwilgen voorbijschuiven terwijl we waggelend naar beneden donderden. Langs den ene kant lag de diepe Devebeek en al de andere kant een grote drinkwaterput voor de koeien en iets verder, de hoevewal die toen nog rond de hoeve Dewulf lag. Toen we onthutst beneden uit onzen tank kropen, zagen we dat de Duitsers zich dubbel plooiden van het lachen.

Toen die velowielen kapot waren maakten we er een bohemerskot van. We gebruikten het om appels of peren te gaan stelen en ook om onze gebuur te plagen. We plaatsten er een klein kacheltje op dat Jules Roels normaal gebruikte in zijn kiekenbroeierij. We maakten vuur met hout en cokes die we raapten aan de route en wanneer het goed brandde, trokken we onze kar tot op een plaats, van waar de rook recht naar onze buurman zijn huis waaide. Dan smeten we er groen gras op die een ferme dikke rook verspreide, gegarandeerd na twee minuten moesten we vluchten en kon onze vriend in het eerste half uur, niets verstaanbaars meer voortbrengen.

De plaats waar wij het liefst fruit gingen stelen was op Van Baveghems kasteel, ter Borgt. Achter het kasteel en van daaruit goed zichtbaar, al de kant van de Ter Borgtweiden stonden twee pruimenbomen, gele met een rode wang, we hadden dat nog nooit gezien. De kunst bestond erin om Van Baveghem weg te lokken, we wisten al lange tijd dat hij heel kwaad was als we aan zijn bel trokken.

Dus de twee die het vlugst konden lopen gingen aan zijn bel gaan trekken die aan de poort hing vlakbij het kasteel. Het duurde niet lang of hij was daar met Madame achter zich aan; allebei aan het opspelen. De twee belletrekkers liepen niet ver weg, zij lokten Mijnheer Van Baveghem verder in het bos tot zij dachten dat we voldoende tijd gekregen hadden. Toen vluchtten zij ook over een muurtje langs de Deve. Intussen plunderden wij met de rest van de bende de pruimenbomen en we verdeelden de buit achteraf.

De eerste oorlogswinter kwam en ook de eerste miserie, deze van de brandstof. De kolen waren gerantsoeneerd en op de zwarte markt kopen was voor werkmensen onbetaalbaar. Doch voor de verwarming kwam er een noodoplossing, de schlamm. Voor den oorlog werden de kolen gewassen en het stof spoelde weg door de grachten en beken. Nu werd het er uit geschept en in de handel gebracht; het brandde ook maar gaf geen warmte zoals kolen.

De boeren en ook de mensen gelijk wij, moesten aangifte doen van alles wat we zaaiden en plantten. De opbrengst werd berekend en hetgeen boven ons rantsoen ging, moesten we inleveren. Voor aardappelen en tarwe was dit geen probleem, tabak evenmin, per persoon mochten we 150 planten zetten. Er waren rokers genoeg te vinden die in ruil voor enkele kilos tabak, voor ons, zogezegd 150 planten hadden staan. U begrijpt dat dit de vrucht was die het meeste geld op bracht, jaarlijks zette vader tussen 1500 en 2.000 planten tabak zonder dat wij iets moesten leveren.

Doch vader had ook een partijtje erwten gezaaid en volgens de rantsoen- berekeningen moest hij 30 kilo droge erwten leveren. Maar hij had ze niet meer, en dit feit was de aanleiding dat ik en mijn moeder, wekenlang een felle ruzie gehad hebben met vader.

Vader was een brave inborst, had zijn principes en een van zijn uitspraken was: noch wit, noch zwart; alhoewel hij uitgesproken Engelsgezind was; maar ge moest hem niet vragen om risico te nemen. Tijdens mijn sigarettenperiode was hij wel enkele keren met een zak tabaksbladeren over de velden naar den tabakskerver gegaan, maar veel meer mocht ik toch niet van hem verlangen. Mij noemde hij onbezonnen en dom, doch om hetzelfde te doen, was hij te benauwd.

Tijdens de maand september kwam er een landbouwer uit het gebuurte bij ons om te vragen of wij 1000 kilo tabak wilden verbergen tot de maand mei. Wij kregen daarvoor 50 fr per kilo = 50.000 frank alstubelieft en dat was veel, heel veel geld in die tijd, doch we hadden zonder vader en zijn 30 kilo erwten gerekend. Doodsbenauwd dat zij gingen komen zoeken naar zijn erwten, die tabak vinden en ons huis gingen verliezen door boetes, weigerde hij het aanbod.

We drongen aan om erwten te kopen op de zwarte markt en deze te leveren. We hebben geschreeuwd, op tafel geslagen en gedreigd, doch het enige dat we bekwamen was dat vader stoïcijns en zo bleek als was, sprakeloos naar de grond zat te staren. Tenslotte zei moeder: “Jongen laat hem gerust, hij zou het nooit overleven”. Ik had mijn haren kunnen uittrekken van spijt en machteloosheid, en zo kwam het jaar 1941.

1941

Ik had al lang leren schaatsen maar deze winter konden wij ons hartje ophalen op de uitgestrekte Ter Borgt meersen. In één nacht waren de overstroomde weiden achter het kasteel tot aan “het werk” dichtgevroren; het “werk” was de naam die wij toen gaven aan het huidige Kapellebos en waar nu het sportstadion van F.C. Meulebeke gebouwd werd. In onze kindertijd was er nog geen sprake van Ter Borgt, voor ons was dat Thienpont’s Kasteel en Thienpont’s meersen.

Het ging er op alle vlak een beetje kalm aan toe. Stilte voor de storm, zei men toen. Langs de beek op ons erf, stonden veel knotwilgen die ik moest snoeien. Ik maakte af en toe nog wat sigaretjes en op de velden achter ons huis liepen er regelmatig hazen. Vermits deze beestjes aan niemand toebehoorden, vond ik het heel normaal dat ik er af en toe een stroopte, en Jean, ge weet nog wel van die prei en dat bedelen, had weer iets nieuws gevonden.

In ons gebuurte woonde er een harde blauwer die handel dreef in alles waar geld mee te verdienen was en als je iets voor hem deed, was hij loyaal. Van beroep was hij wever maar desnoods kon hij alle stielen. Nu was hij beenhouwer geworden en slachtte hij de varkens die hij kocht bij de boeren al de kanten van Egem, Zwevezele of Wingene. Het was alleen nog de kwestie dat vlees thuis te krijgen. Daarvoor had hij meerdere helpers nodig want alles gebeurde per fiets.

Als hij, zoals meestal, twee varkens moest vervoeren, dan gebeurde dit door drie of vier dragers waarvan mijn broer, Frans, er één was. Maar er was ook iemand nodig die voorop moest rijden om te verwittigen als er gevaar was en dat was ’n kolfje naar de hand van ik en Jean. Zonder licht en lawijt makende reden we een honderdtal meters voor de groep dragers, die ons volgden, ook zonder licht.

Deze ritten gebeurden altijd zo vroeg mogelijk in de avond en dit is misschien de reden dat wij nooit ontdekt werden. De gendarmen verwachtten de smokkelaars later op den avond. Het is ook mogelijk dat door regelmatig een stuk vlees te bezorgen aan die mensen, die ook moesten voortdoen met hun rantsoen, het er veel toe bij bracht dat zij juist op dat moment langs den andere kant van de gemeente controle hielden.

Wij deden dat zeer gaarne en verdienden elk 100 fr plus nog wat vleesafval van de slachtpartij, ge moet niet vragen of we ons amuseerden.

De zondagvoormiddag volgde ik nu regelmatig tuinbouwlessen in de bovenzaal van het stadhuis te Tielt. Dat was al altijd een van mijn dromen geweest maar ik kreeg geen vierkante meter grond ter beschikking van vader om te experimenteren met groenten. Wij beleefden ook nog altijd veel plezier met Krekel sport en vermits wij al eens een orkestje hoorden op die Vlaamse feesten, haalde ik weer mijn klein klarinetje boven en begon weer te oefenen.

Ik kan mij op dit ogenblik echt niet meer herinneren van wie ik ze gekregen had maar ik beschikte over twee accordeons, een Lichterveldse trekzak en een Italiaanse knopkens accordeon. Op beide kon ik alle bekende deuntjes spelen doch slechts met een hand want ik heb nooit een leermeester gehad. Later toen ik bij Emiel Lammertijn werkte in de tabakstent is het nog gebeurd dat ik beide moest meenemen en regelmatig enige deuntjes spelen. Dat waren mijn eerste betaalde optredens, aan vier frank per uur. Rond die tijd waren er nog niet zoveel Duitse soldaten ingekwartierd in de streek. Te Tielt in het stadhuis was er een arbeidsambt en waren er een aantal soldaten ingekwartierd. Op zondag de 22e juni was het tuinbouwles doch die werd plots onderbroken door luid gejuich en geroep van die Duitsers onder ons, en daar vernamen wij dat het Duitse volk, het Bolsjewisme ging verslaan. De Duitse troepen waren Rusland binnengevallen en dat vierden zij.

Tot nu toe waren er al enkele Vlaamse doch Duits gerichte groeperingen die een uniform en wapens droegen zoals de Zwarte Brigade en de Vlaamse Wachten alsook de organisatie Todd die werkgroepen vormde, maar nu kwamen enkele groten uit hun kot. Onder leiding van Staf Declerck en Raymond Tollenaere werd een werfcampagne opgericht met het doel, een Vlaamse “Waffen SS” op te richten die naast de Duitsers, het Communisme moest bestrijden.

Dit gebeurde allemaal onder het goedkeurend oog van de uit Ardooie afkomstige priester Verschaeve van Alveringem. Aanvankelijk was dit geen groot succes, alle partijgenoten werden op hun plichten gewezen doch het merendeels onthield zich. De eerste lichting vrijwilligers vertrok op de 6e augustus 1942; zij waren met 405 waarvan 23 mannen uit het arrondissement Roeselare-Tielt.

Tijdens de oorlogsjaren werden nooit juiste cijfers bekend gemaakt, zelfs lang na den oorlog waren die cijfers nog altijd niet duidelijk. De geloofwaardigste statistieken geven volgende cijfers. Er zouden 8.000 Vlamingen en 4.000 Walen als SSer in de Duitse legers gestreden hebben. Al te samen zijn er uit het arrondissement Roeselare-Tielt 265 vertrokken; daarbij waren 100 Roeselarenaars, 60 uit Izegem, 20 uit Tielt, 4 uit Meulebeke en 4 uit Ingelmunster. Daarvan zijn er 66 gesneuveld of hebben na den oorlog de gevangenschap niet overleefd, uit Roeselare 25, 15 Izegemnaars en 2 Tieltenaars.

Rond dat tijdstip was het grootste deel der vooroorlogse burgermeesters afgezet en vervangen door VNV leden, door ons kortweg, oorlogsburgemeesters genoemd. Ook bij de politie waren veel nieuwe gezichten de brigades komen versterken, U begrijpt dat het alleen trouwe aanhangers van het politieke systeem waren die hiervoor in aanmerking kwamen.

Tijdens de zomer van dit jaar werd ik regelmatig aangeklampt door een andere buur, die gekend was als een verwoede alcoholstoker. Ik wist dat ik zeker daarmee nog minder moest afkomen bij vader, die 1000 kilo tabak lagen nog zwaar op zijn, en ook nog, mijn maag. Ik kon niet nalaten om hem eens te treiteren. Ik zei tegen die alcoholstoker, vraag het hem zelf, voor mij is het goed. Ik zie vader nog zitten toen hij het hem vroeg, hij kwam gelijk groen in zijn gezicht en had de stoker niet gemaakt dat hij weg was, ik zou niet ingestaan hebben voor zijn leven.

Korte tijd nadien zag ik dat zijn haring braadde bij mensen die zeker geen weelde kenden, doch na enkele weken kon iedereen het zien aan de uiterlijke welstand, nieuwe fietsen, nieuwe kleren enz.. Gelukkig was die stoker een man met veel ervaring want toen de commiezen kort daarna binnen vielen was alles weg. Ze konden nog zien dat er iets geweest was doch er waren geen harde bewijzen meer te vinden.

Bij veel mensen was de armoe groot en iedereen probeerde aan het nodige eten te komen. Wij waren bij de gelukkigen die al onze aardappelen zelf kweekten en ook een beetje tarwe; de tabak bracht genoeg op om de rest, wel te verstaan, het meest noodzakelijke te kopen. Wij beschikten over een molentje om het graan te malen maar regelmatig bestond de kans dit te laten doen door een molenaar; vermits het om een eigen product ging, was dit toegelaten.

Het broodrantsoen was 250 grammen per persoon ofwel 170 gr meel doch dit was dikwijls van bedenkelijke kwaliteit. Wat daarin vermengd werd tartte alle verbeelding. Wanneer men zuiver van dat meel broden bakte vielen ze soms uiteen ofwel plakte het brood aan het mes, daarom werd het gemengd met het meel van onze tarwe.

In ons schuurtje hadden we een broodoven laten metsen en we konden zes broden ineens bakken die eetbaar waren. Maar regelmatig was er felle discussie tussen vader en moeder omtrent dat bakken. Vader kon soms niet nalaten, ons tarwemeel te zeven met een heel fijne zeef en daarmede bakte hij dan een soort wit brood. U begrijpt dat de rest van de broden door dit zeven, geweldig aan kwaliteit inboette, dan zat het er weer bovenarms op. Beter zeven dagen redelijk goed brood dan zes dagen slecht en een maal goed, zei moeder, en ze had nog gelijk ook.

Wij hielden konijnen en hadden een schaap waarvan we de melk karnden tot boter, de wol werd gesponnen tot draden. Dit doet me denken aan een voorval met dit uit schaapwol gesponnen breigoed. Een dame die we kenden en zich nogal koket kleedde, deed met haar zoon een fietstochtje langs de vaart. De dame droeg een swingrokje dat toen zeer in de mode was en haar zoon droeg een uit schaapswol gebreide pull-over. Plotseling kwam er een dondervlaag en zij waren kletsnat toen ze ergens konden schuilen. Zij stond daar met haar billen bloot want haar rokje was tot de helft gekrompen en zijn baai (pull-over) hing tot onder zijn knieën.

Koffie was een ander probleem, voor onze zegels kregen we een soort malt, voor een koffiedrinker, ondrinkbaar. Er werd ook gerst gebrand in een blikken trommelke, om het koffierantsoen aan te vullen.

Puddingpoeder maakten we van aardappelbloem. Deze aardappelbloem maakten we ook zelf door aardappelen te raspen op een op voorhand met nagels bewerkte plaat. Na korte tijd zaten wij met bloedende vingers. Toen fabriceerden wij een molentje waardoor het raspen van de aardappelen vlugger gebeurde en onze vingertoppen gespaard bleven.

Deze bewerking deden wij in een grote kom vol water. De aardappelsmurrie werd eerst gezift en het onderste, witte bezinksel was de aardappelbloem. Wanneer deze gedroogd was mengde men een gedeelte met vanillepoeder die te krijgen was op de zwarte markt. Dat was heel goede puddingpoeder waarvoor ze op de zwarte markt, veel geld betaalden.

Een tijdje heb ik dit ook gedaan maar daarvoor moest ik de aardappelen zelf gaan zoeken. Ik deed dit door op gewezen aardappelvelden die door de boer reeds voldoende opgekuist waren, te gaan zoeken. Na een regenbui was dit het geschikte moment en veel gemakkelijker om ze te vinden; patatten gaan zanten noemden we dat.

Het jaar liep stilaan naar zijn einde terwijl de oorlog ogenschijnlijk ver van ons huis voorbijging, In Afrika boekte Rommel het ene succes na het andere en hij trok op door de Sahara tot tegen Egypte. In Rusland sneden de Duitse tanks er door als een mes door de boter. Wanneer de echte Russische winter begon, waren ze opgerukt tot minder dan 100 kilometer van Moskou en was Leningrad, het vroegere Sint Petersburg, door de Duitsers omsingeld.

Voor alle Engelsgezinden, en dat waren er ruw geschat toch wel 95 % van de bevolking, waren het droeve tijden. Die andere 5 % werden met de dag luidruchtiger en driester. Voor den oorlog was het Vlaamse Nationale Verbond, kortweg V N V genoemd, het beste bekend in onze streek met leiders als Tollenaere uit Roeselare. Er was ook nog de veel meer Duits gerichte groep De Vlag en het Verdinaso met als bekende leider, Joris Vanseveren uit Wakken die door de Fransen dood geschoten werd te Abbeville tijdens de woelige meidagen van 1940.

Nu echter hadden zij de wind in de zeilen en er werden talrijke jeugdgroeperingen opgericht. Dat gebeurde dikwijls met jongeren waarvan wij dit nooit vermoed hadden, nu kwamen zij er openlijk en ongegeneerd mee voor de dag.

Tijdens de voorbije zomer was er regelmatig zo een Vlaamse kermis en dan paradeerden zij daar, de meisjes van de Dietse militie met hun zwarte rokken en witte blouses en de jongens met een heel korte zwarte broek en met een air, nog erger dan de echte Hitlerjeugdbenden die we altijd in het journaal zagen als we naar de cinema gingen.

De film “De Brokkenpiloot” met Heintz Ruhman en de films met Marika Rock alsook de eerste kleurenfilm die we zagen “De gouden stad”, waar de minderjarigen feitelijk niet naar toe mochten van de pastoor, waren kasnummers. De onvermijdelijke propaganda moesten we er bij nemen.

Kort nadat de Duitsers Rusland binnenvielen, werd de Vlaamse Brigade opgericht om te gaan strijden tegen het communisme. Talrijke jongeren uit onze gewesten, die tot die Vlaamse bewegingen behoorden, want inmiddels waren verschillende soorten groepen gesticht die van ons allemaal den naam, “zwarten”, meekregen trokken op. Sommigen droegen wapens, anderen niet, toch niet dat wij het zagen. Later werden die Vlaamse vrijwilligers in het Duitse leger gemengd, onder de naam SS Legioen Langemarck. Er waren ook nog de Fabriekswachters, die in het binnenland dienst deden en dan waren daar nog de arbeidersgroeperingen van de organisatie Todd die meestal ingezet werden bij de bouw van de Atlantiekwal.

Ook onze kameraad kwam weer te voorschijn, u weet wel die Vlaamsgezinde vriend. Op zekere dag was ik bij hem thuis toen de postbode een kaart bracht, ik zag aan de speciale kentekens erop dat zij afkomstig was van het V.N.V. Hij was niet thuis en zijn moeder las ze gretig, ze was fier te vertellen, dat hij nu ging moeten dienst nemen bij de Zwarte Brigade. Als trouw lid was hij dit verplicht, zei ze.

Zij vervolgde verder haar huiswerk terwijl ze voortdurend Duitse liedjes zong, wat geweldig op mijn zenuwen werkte. Hij kwam thuis, las die kaart en scheurde ze wel in twintig stukjes die hij in de koolbak gooide. Zijn moeder was heel kwaad hierom maar hij antwoordde haar eenvoudig. Moeder, zei hij, een overtuiging mag iedereen hebben maar wapens en een uniform dragen doe ik nooit.

Op de zevende december 1941 werd Amerika plots in de oorlog gemengd doordat Japan, die een bondgenoot was van de Duitsers, de verzamelde Amerikaanse vloot aanviel bij Pearl-Harbor. De voorspelling van Jules Bouckaert nam dus duidelijker vormen aan en het was gedaan voor de Amerikanen om de Engelsen uit te zuigen. Ze werden voor een voldongen feit geplaatst, ze moesten mee in den dans, hun verantwoording opnemen en dat deden ze.

Voor alle Engelsgezinden zag het er plotseling veel mooier uit; eerst de Russen die hun kar draaiden, misschien wel niet met hun volle goesting, maar van vijand werden zij plots medestander en ook de Amerikanen moesten nu hun steentje bijdragen. Met plezier zagen zij dit allemaal gebeuren. Zij ademden opgelucht omdat de politieke toestand in korte tijd zo veranderd was.

Het werd weer een koude winter, er werd bij veel mensen honger en koude geleden. Het kwam zo ver dat hele groepen mensen al de grote linden afzaagden die langs de Ingelmunsterse steenweg stonden te Meulebeke. Op één week tijd waren ze allemaal verdwenen. Ook bij sommige boeren werden bomen afgezaagd. In ieder huis werd een lijst geplaatst, dit was een houten schutting die de ruimte van de woonkamer verminderde en de koude buiten hield.

In bijna ieder huis hingen grote landskaarten van Europa, Afrika en Rusland. De strijd werd gevolgd op de Engelse radio; voor ons, nog altijd in de keuken in de Voerman. Daar hoorden we dat het Russische leger helemaal niet voorbereid was geweest op die Duitse aanval. Nu mocht het op de volle steun rekenen van de Geallieerden en vanaf die winter begonnen ze terug te slaan. De courage bij de “witte” Engelsgezinden steeg met de dag. Met spelden werden de steden gemerkt waar de oorlog woedde.

Er werd reeds geruime tijd veel propaganda gemaakt om arbeiders te lokken naar Duitsland, er werden hoge lonen beloofd en werk in een aangename sfeer. Er waren mensen die vrijwillig optrokken omdat de toestand voor hen, hier ondraaglijk werd. Geen werk, geen eten dus en wat moesten zij anders doen? Ik moet in alle eerlijkheid melden dat die mensen die reeds eind 1940 vertrokken, mij achteraf vertelden dat het in het begin, werkelijk was, zoals zij beloofd hadden.

Onpartijdig vertelden zij ook dat vele Duitsers hen hadden doen inzien waarom Hitler in Duitsland zo ontzettend populair was. Na den Eersten Wereldoorlog heerste er in Duitsland hongersnood, vanaf het moment dat Hitler aan de macht kwam, steeg de welstand met reuzenschreden. Iedereen had werk en verdiende veel geld. Dat het in het buitenland waardeloos was trokken ze zich niet aan. Velen konden zich zelfs een auto permitteren, er kwam betaald verlof, de ziekenzorg was gratis en tijdens de werkuren reden karretjes door de gangen met verfrissingen; zij waren van de hel in het paradijs terechtgekomen.

Jammer genoeg beseften zij niet dat zij hun tijdelijke welstand te danken hadden aan het materiaal dat zij maakten en waarmede zij hun eigen ondergang zouden bewerkstelligen. Het ergste was nog dat zij blindelings met zachte dwang in die kudde gedreven werden die één lijn moest volgen, deze die hun weldoener voor hen had uitgestippeld en die voor miljoenen van hen, de dood zou betekenen. Wie uit die lijn sprong of zich niet kon schikken naar de principes van de leider werd verwijderd en het was pas na den oorlog dat zij vernamen dat hij of zij, gestorven was in een werk-(concentratie) kamp.

Het huis waar ik toen en nu nog woon beschikte niet over elektriciteit zoals veel landelijke woningen toen; wij waren aangewezen op lampolie (petroleum). U begrijpt dat deze ook gerantsoeneerd was. Ook Carbid, karbure, werd gebruikt voor de verlichting en ook om te schieten als er een huwelijk op komst was. Er werden vele windmolens geplaatst om elektriciteit te maken en daarom besloten we om ook zelf onze elektriciteit te maken, met een molen op den hoek van ons huis. De inrichting er van was niet zo kostelijk en gemakkelijk zelf te plaatsen.

Er werd een volle buis bevestigd aan den westelijken hoek van het huis, een buis werd daar op geschoven met een loden marbel erin. Bovenop was een dynamo bevestigd waaraan een schroef vastgemaakt was en achteraan was een staartstuk van een meter om altijd de juiste windrichting aan te duiden. Die schroef was het bijzonderste onderdeel, zij was 1,80 meter lang en van speciaal hout. Die molenwieken werden bijna allemaal gemaakt door een lichtjes gehandicapte boerenzoon uit Ingelmunster.

Op de zolder stonden een, en later twee autobatterijen. De verbinding tussen de molen en de batterij was onderbroken door een “dissanteur”. Vraag mij niet naar een andere benaming, ik weet ze niet. Het was een soort bobijntje waaraan een klepje was dat het contact verbond wanneer de molen snel genoeg draaide en elektrische stroom voortbracht. Van het moment dat hij minder toeren draaide en dus elektriek ging verbruiken, sloeg het klepje open. De molen bracht stroom voort vanaf 150 toeren per minuut en de dynamo moest van het merk Sointilla zijn, dat weet ik nog.

Ik herinner me ook nog dat er op de velden vele hazen liepen. Nu en dan kwamen enkele Duitsers, vergezeld van een bende slippendragers, eens klopjacht houden. Het was moeilijk voor ons om die hazen allemaal te laten verdwijnen en vermits zij niemands eigendom waren, heb ik mijn deel niet verloren. Er was geen voor op de landerijen achter ons huis, of er stond een van mijn strikken in en sindsdien weet ik dat een haasje goed smaakt. 1942

Dit jaar mag men kenmerken als de grote ommekeer in den oorlog, tot nu toe hadden de Duitsers de successen aan elkander gerijgd. Aanvankelijk ging het nog een tijdje vlot, maar dan begonnen de kansen te keren. In het verder verloop van mijn verhaal, zal ik zoveel als mogelijk de feiten op een rijtje zetten, voor zover ik ze mij nog herinner.

Wat ik nog zeer goed weet is dat er op dat tijdstip alleen nog fietsbanden te krijgen waren op de zwarte markt en deze gingen algauw van 800 tot 1000 frank kosten, voor een gewone arbeider onbetaalbaar dus. Zoals vele andere onmisbare producten waren ze veel te duur, boter b.v.b. kostte van drie tot vier honderd frank het kilogram en als je geen boer of smokkelaar was, moest je vergeten dat er bestond, eenvoudigweg, niet te betalen.

Gelukkig hadden wij een goed bevriende boer waar wij eenmaal per maand, een halve kilo boter mochten halen, laat ons zeggen aan een betaalbare prijs. Dit duurde nu al een hele tijd vooraleer mijn moeder vond dat die pakjes iedere keer verminderden en nogal veel water bevatten. Goede vriend of niet, moeder kneedde die boter tot al het water er uit was en er bleef nog 350 grammen over. De boer werd uitgenodigd en we kregen een halve kilo gratis, maar de volgende maand gaf de koe geen melk meer, dus, geen boter meer.

Die fietsbanden kon je laten repareren, vulkaniseren, ofwel zoals bij de meerderheid, hielp het met waar er een scheur liep, er een touw rond te winden; het enige nadeel was de ongelijke hoogte van de banden. Later heb ik dikwijls aan die fietsbanden gedacht als ik te Blankenberge naar de velodroom stond te kijken.

Fietsenmaker Rafael Lefever uit Meulebeke was de man van de velobanden, uit auto-binnenbanden fabriceerde hij fietsbanden van een degelijke kwaliteit, vulkaniseren deed hij ook. De fietslichten moesten afgeschermd zijn, enkel een streepje van drie cm breed en één cm hoog was toegelaten, ook auto’s droegen zo een lichtafscherming. Alle openbare verlichting was al van tijdens de mobilisatie uitgeschakeld en van buitenaf mocht nergens geen licht doorschijnen.

Zo heeft een landbouwer uit het gebuurte eens bangelijke uren beleefd. Odiel Tack lag rustig te slapen toen middenin de nacht, toen een colonne Duitsers kwam uit de richting van Ingelmunster. Zij zagen het volle maanlicht weerkaatsen op het dakvenster, voorbijrijdende leek dit wonderwel op een lichtflits. Odiel werd uit zijn bed getrommeld en terwijl hij voortdurend onder schot gehouden werd, onderzochten de Duitsers zijn huis vanonder tot boven. Na een paar uur kwamen zij tot de conclusie dat het inderdaad alleen van het weerkaatsende maanlicht kon voortkomen en vertrokken ze; het moet u maar overkomen.

Rond die tijd maakte ik een heuglijker gebeurtenis mee. Op zekere avond kwam ik van bij vrienden in Meulebeke waar we aan het repeteren waren met een orkestje. Dicht tegen mijn huis achterhaalde ik Hilaire Parmentier die ik kende van uit het muziek te Ingelmunster.

Hij kwam reeds te voet met zijn baluchon (dubbele rugzak) van de statie te Tielt. ik stelde voor hem te voeren tot zijn huis wat hij met plezier aanvaardde. Wanneer ik een kwartier later naar huis terug keerde gaf hij mij zijn saxofoon alto mee, ik mocht hem gebruiken zolang het oorlog was. En of ik gelukkig was, je moet het niet vragen, zeg. Na enige maanden wisten zij het ook in het gebuurte.

Het duurde geen tijd of ik speelde alle gekende deuntjes en ik beperkte mij niet alleen tot gewone eenvoudige melodietjes, bekende accordeon solo’s zoals Reine de Musette; Bourasqeu en zelfs Perles de Cristal rolden er vlot uit. Voor de deur stond een perelaar en tijdens de warme zomeravonden nestelde ik mij in de kruin van die boom met mijn saxo en het kleine klarinetje, kilometers ver zaten de mensen te luisteren en te roepen. Het werd een soort, u vraagt en wij draaien, tot ik te veel geplaagd werd door de muggen. Dan speelde ik tot wederziens en ging slapen.

Zoals u ziet maakten wij er nog het beste van, gelukkig maar want vanaf het begin van dit jaar begonnen er regelmatig Engelse vliegtuigen te verschijnen. Zij hadden al eens een bom geworpen middenin de nacht naar de munitietrein maar ze viel in de ter Borgt weide achter het kasteel. Toen ontdekte ik hoe rap het kan gaan om om ergens te schuilen. Op de vormingstatie van Kortrijk waren ook al bommen gevallen en treinen gemitrailleerd.

Doch het ergste moest dan nog komen. Tot nu toe, buiten een beetje honger en koude, voor de een wat meer dan voor de andere, was de oorlog zonder veel miserie voorbij gegleden. Maar nu kwam er een order van de Duitsers dat meldde, dat alle mannen die geboren waren in de jaren 1920, 21 en 22 verplicht werden om naar Duitsland te gaan werken en dat kwam onverwacht en hard aan, voor veel mensen, zeer hard.

Een van de eersten die zich moest melden op het arbeidsambt, was Julien Nijffels, de zoon uit de Voerman. Hij moest optrekken naar Maagdenburg wat hij ook deed. Het is maar nadat er een tweetal lichtingen vertrokken waren dat er al tussen waren die onderdoken en niet vertrokken.

Na enkele maanden was er bijna niemand meer die nog vertrok, bijna iedereen dook onder. Zij kregen geen rantsoenzegels meer en velen gingen naar het noorden van Frankrijk om daar te werken. Dat was ook voor de Duitsers dat zij moesten werken en aanvankelijk gevaarlijker omdat de Engelse vliegers regelmatig overkwamen en soms bommen wierpen, maar de kans om af en toe eens naar huis te komen was daar veel groter.

De oorlog speelde zich voornamelijk af in Rusland waar de Duitsers, na een strenge winter weer ten aanval trokken. Ze bleven echter steken voor Moskou en Sint-Petersburg dat al maanden omsingeld was en waar er grote hongersnood heerste. Hun aanvallen in oostelijke richting, naar de Wolga, vlotten beter, gezwind rukten zij op in de richting van Stalingrad dat uiteindelijk hun ondergang zou worden.

De Japanners veroverden vlot het ene eiland na het andere, maar dat was een eitje dat de Amerikanen moesten pellen. Onze aandacht ging meer naar Afrika dat dichter bij de deur was en waar Rommel en Montgomery een strijd leverden op leven en dood. Steden waar wij nog nooit van gehoord hadden zoals Benghazi, Alexandrié, El Alamein en Tobroek waar spotliedjes over gemaakt werden, lagen plots op ieders lippen. Op het eind van dit jaar werd Rommel verslagen bij El Alamein en door Montgomery uit Afrika verdreven.

Hoe meer de oorlog zich liet voelen, hoe dichter de mensen zich bij elkander aansloten. Het geloof bij de mensen was zeer groot en in de meimaand gingen alle mensen bidden aan de kapellekens. Ik herinner me nog dat er toen verteld werd, dat er tussen Koolskamp en Zwevezele een groep mensen stond te bidden aan een kapel; daar viel een bom op en er was niemand gewond doordat zij niet ontplofte, iedereen sprak van een mirakel.

Wat ook een mirakel was, was de wonderbaarlijke vangst van haring voor onze kust. Zeer veel mensen aten haring op alle manieren en alhoewel de vis ook gerantsoeneerd was, kon je er krijgen zoveel als u wilde. Wie boter had braadde hem, anderen roosterden hem ofwel werd de haring in azijn, zoals rolmops, ingelegd in bokaals.

Wat er ook een jaarlijkse gebeurtenis was, waren de missie’s. Dan kwamen er welbespraakte missionarissen prediken en ge moogt gerust zijn, iedereen kreeg er van langs. Ze namen ook geen blad voor de mond, ze durfden al eens iets meer zeggen dan een gewone priester; iets met haar op, zeiden we dan. We mochten ook zingen dat de kerk daverde en we gingen er gaarne naartoe, daar zag je al eens een meisje dat anders nooit te zien of te bereiken was.

Op zekere keer waren we weer naar zo een missieavond gegaan in Meulebeke, toen de mensen van achterin iedereen verwittigden dat de gestapo en de veldgendarmen alle straatuitgangen rond de kerk afgesloten hadden. Er waren talrijke vluchtelingen aanwezig. Bij het buitengaan na de dienst bleef iedereen staan voor de kerk, intussen vluchtten alle jonge gasten, ik ook, door de cafés, rechtover de kerk, naar de achterliggende Kerkemeersen en zo konden we allemaal ontsnappen aan de Duitsers.

Dit was de eerste keer dat de Duitsers een dergelijke razzia hielden en alleman sprak er schande over maar het zou bij die ene keer niet blijven. Vanaf nu waren alle jonge mensen vogelvrij verklaard door de Duitsers. En korte tijd later werden degenen die geboren waren in de jaren 1918, 1919 en 1923 ook opgeroepen om naar Duitsland te gaan werken. Ik was van 1925.

Bijna niemand van die nieuw opgeroepenen vertrok naar Duitsland want intussen begon de Geallieerde luchtmacht bombardementen uit te voeren op Duitse steden. Ook bij ons begonnen meer en meer vliegtuigen over te komen en soms ook de locomotieven te mitrailleren.

Iedere zondag speelde er ergens in een landelijk cafeetje een klein orkestje. Wij waren tenslotte toch allemaal jonge gasten en wij wilden ook deze dansfeestjes bijwonen; met het drinkgeld dat we kregen van ons moeder gingen wij ons niet zat drinken, 5 fr. Het was 2.50 fr. voor een glas bier en toch wilden we er bij zijn. Gelukkig konden wij de bladeren van de tabakscheuten trekken, de blaadjes drogen en somtijds mengen met rabarber-, bieten- of koolzaadblaadjes, laten kerven, drogen en sigaretten van maken; zo konden we ook eens een pintje drinken.

Het was bijna altijd in afgelegen cafés zoals de Nieuwe Panders of het Zwijntje in Meulebeke. In Ingelmunster waren de bijzonderste danscafés, het Bierhuis in de Bruggestraat en het Jagershof in de Nieuwstraat of de Kabiene in de Rozestraat waar we naartoe trokken. Altijd stonden er wachten opgesteld die door de cafébaas betaald werden en meer dan eens zijn we hals over kop moeten wegvluchten over de landerijen of door de weiden, toch trokken we de zondag nadien er weer naartoe.

In feite ben ik nooit verplicht geweest om naar Duitsland te gaan werken, het geboortejaar 1925 werd nooit opgeroepen, wat niet belet dat ik mijn 19e jaar ruim overschreden had wanneer de Duitsers onze streken verlieten. Ik voelde mij evengoed vluchteling als ieder 18-jarige, trouwens in mijn verder verhaal kom ik hierop nog terug.

Toen de periode aankwam dat er bij de landbouwers veel werk aanbrak, ben ik ook gaan werken bij landbouwer Emiel Lammertijn in de tabak. Thuis kon ik gemist worden, vader kon het alleen aan en de sigarettenhandel had zijn beste dagen gehad, daarom trok ik mee met de bende. Op zeker ogenblik werkten daar meer dan twintig jongelingen en enkele ouderen, van die jongeren waren er tien die ondergedoken waren.

Daarnaast waren er een dertigtal jonge meisjes en vrouwen die daar ook werkten. In het midden van de rij arbeidde tante Marie, zij was een aangetrouwde tante van de boer en zij was ’n beetje baas. Zij lette er goed op dat de groepen gescheiden bleven en wij noemden haar allemaal, tante Marie. Mielke, zo noemden wij onzen baas, had ieder jaar 6 à 7 hectare tabak staan. In de tijd van de pluk, zaten er dan nog eens 60 à 70 tabakspitters die de bladen op koorden staken.

Wij moesten 10 uur per dag werken aan vier frank per uur; toen heb ik dikwijls aan die 1000 kilo tabak gedacht als ik mij bijna niet meer kon rechtop richten van de pijn in mijn rug. We verdienden geen schatten maar we werden niet opgejaagd zoals het bij sommige boeren ging. Er waren boeren die een halve tot een hele frank meer betaalden per uur, maar daar kreeg je nooit de kans eens uw rug te rechten. Bovendien hadden wij dikwijls veel plezier. U moet niet vragen zeg, al die jonge mensen bij elkaar, er werd veel gezongen of er werden kluchten verteld. Er is door de Boer zelfs eens een velokoers ingericht voor de tabakspitters. Hij werd gewonnen door Norbert (Schotje) Kerckhove. Norbert was toen ongeveer 13 à 14 jaar en dat was de eerste koers die door hem gewonnen werd.

Ieder jaar kreeg iedereen die daar werkte, 20 kilo tarwe gratis, maar het voornaamste was dat iedereen een bewijs kreeg met allerhande stempels erop en het bewijs, dat wij daar belangrijk werk verrichtten en onmisbaar waren. Mij heeft het in ieder geval geen windeieren gelegd want in het najaar fietste ik op zekere dag over de markt te Meulebeke en ik reed recht in de armen van zogenaamde Duitsers.

Daar stonden twee van die gevreesde Gestapo’s die mij aanhielden. Twee gasten, om zien niet veel ouder dan ik, in lange blauwe regenmantel en de zwarte slappe hoed tot op hun ogen getrokken. In het Duits vroegen zij mijn Auswitz; ik hoorde direct dat het Vlamingen waren. Ik gaf hen mijn paspoort en dat briefje van Mielke Lammertijns. Onder elkaar bespraken zij het en toen was ik het heel zeker.

Het waren twee Vlamingen die daar stonden, mensen van bij ons want hun dialect loog er niet om. De verschrikkelijke waarheid drong tot mij door en niettegenstaande alles voelde ik stilaan de woede bij mij opborrelen. Zij gaven mijn papieren terug en zegden weer in het Duits dat ik kon gaan. Eerlijk gezegd stond ik te beven van de schrik en ellende en toch kon ik niet nalaten te zeggen: Zeg het maar in ’t Vlaams, ‘k ga het beter verstaan, en weg was ik, zonder omkijken.

Beetje bij beetje drong de verschrikkelijke waarheid tot me door, aan welk gevaar ik hier ontsnapt was. Ik was vier maanden over mijn 17e verjaardag. Er waren reeds veel jongens van mijn leeftijd naar Duitsland gedeporteerd, en dat dit moest gebeuren door toedoen van mensen van bij ons, laffe krapuleuze verraders. En dan nog te bedenken dat er nog veel erger lafaards waren die heimelijk alles overdroegen aan die mensen die ons, ongevraagd, kwamen verdrukken. Hoe denkt ge dat de Duitsers te weten kwamen dat er missies waren te Meulebeke en er zo veel vluchtelingen naar toe gingen? Iemand heeft het hun verteld, zeker weten.

Het was op den 21e juli en we waren vroege aardappelen aan het rooien achter het hof. Het moet zowat drie ure geweest zijn in de namiddag dat we van uit oostelijke richting een vliegtuig hoorden afkomen dat zeer laag vloog. De vrouwen stoven weg uit schrik dat het ging mitrailleren doch het was te laat, het passeerde zeer laag op geen 100 meter van waar we stonden en we zagen duidelijk op de vleugels en de romp, de ronden met de Belgische vlag. We zwaaiden er naar met beide handen en werkelijk, de piloot zwaaide terug.

Na de oorlog heb ik gelezen dat die Belgische piloot op die 21e juli, Belgische vlagjes had uitgeworpen boven Brussel nadat hij enkele bommen gedropt had op het hoofdkwartier van de Gestapo in de Louisa laan te Brussel. Er waren verschillende doden onder die Duitse slavenhandelaars, een ander woord kan ik niet bedenken.

Naast vele andere vruchten op de hoeve zaaide Mielke ook enkele hectaren koolzaad, Lammertijns hoeve was de grootste uit de streek, 46 hectare groot, maar dat koolzaad viel niet in zulke goede aarde bij de Engels gezinden, Wanneer het moment daar was en de dorsmachine kwam, was er een Duitse filmploeg aanwezig om ons te filmen. Propaganda voor het Duitse journaal, het jaar daarop zou het geen waar meer zijn.

Wanneer het grootste werk voorbij was werd er tabakkermis gehouden, in feite een oud gebruik bij de boeren. Eigenlijk betrof het de laatste vrucht en dat was de chicorij. Maar vermits er hier overheersend tabakcultuur was, mochten we op zekere dag om echte koffie met echte vooroorlogse koekenboterhammen gaan, belegd met echte boter. Niemand van ons had dat in jaren nog gezien, je moet niet vragen wat er daar binnengespeeld werd. Ik heb de mijne geteld en als ik thuis vertelde dat ik zeventien grote boterhammen soldaat had gemaakt, kon mijn moeder mij niet geloven. Mijn maag is er drie dagen ongesteld door geweest, en toch had ik er geen spijt van.

Op den 19e augustus deden de Engelsen onze hoop heropleven, zij landden op de Franse kust bij Dieppe. In feite was dit een algemene repetitie voor de grote dag die iedereen verwachtte. Het maakte een grote indruk en de hoop wakkerde aan bij de bevolking. De Duitsers en hun achterlopers maakten veel reclame met deze overwinning omdat zij de landing afgeslagen, en de Britten terug in zee gedreven hadden.

In Afrika trok Montgomery’s woestijnleger regelmatig vooruit en in het oosten waren de Duitsers door gedrongen tot de Wolga. Op den 12e september, vlak voor de Russische winter begon, vielen zij nog aan bij Stalingrad met een half miljoen man, het was deze aanval die de ineenstorting van het Duitse rijk zou inluiden.

Op zekere nacht werden we omstreeks middernacht gewekt door een stormwind. Het was volle maan en als we door het venster keken zagen we wolkenslierten voorbij vliegen. Omstreek twee ure bereikte de storm zijn hoogtepunt, de wind loeide en huilde aanhoudend zoals wij dat nog nooit gehoord hadden. Regelmatig hoorden we de dakpannen van ons huis vliegen, we schuilden allen samen in de kamer die het verst van de westergevel verwijderd was. Mijn ouders hadden dat nog nooit in hun leven meegemaakt en ik zelf heb het ook nooit meer zo erg gekend.

Plotseling begon in Ingelmunster de sirene te loeien, we konden moeilijk geloven dat dit een vliegtuigalarm was; later vernamen we dat de oorzaak hiervan een of ander defect was die de stormwind veroorzaakt had.

Boven alle tumult en loeien uit kwam het fluitende geluid van onze electro molen op den hoek van ons huis. Hij brak alle records kwestie toerentallen en we vreesden elk moment dat hij in zijn razend tempo, de gevel van ons huis ging afrukken. Rond 2.30 ure nam het geloei een nog hogere toon aan wat betekende dat de wind nog in hevigheid toenam. Waarschijnlijk heeft de houten schroef, door het geweld van de wind, zich zover achterover gebogen dat zij met haar uiteinden, de mast raakte. Met een kletterend geluid als van een mitrailjette, hoorden we dat zij in stukken vloog, er viel een pak van ons hart.

Die razende stormwind heeft geduurd tot omstreek vier ure in de morgen, er waren enkele huizen en zeer veel bomen omver gewaaid, van ieder huis waren dakpannen afgerukt, men sprak van windsnelheden van meer dan 200 km per uur. Iedereen heeft al wel eens felle rukwinden gekend maar dat duurde nooit lang, die storm was de ergste die men zich kon indenken en hij bleef meer dan twee uur razen. 1943

Bij het begin van dit jaar kwam het overheersende nieuws uit Rusland, de Duitsers waren tot in de voorsteden van Stalingrad door gedrongen wanneer die gekende strenge winter begon. Iets heel anders waar de Duitsers allerminst op gerekend hadden, was dat het Russische leger, dank zij de hulp van de Geallieerden, zich zo rap had kunnen herstellen. Met man en macht vielen zij aan en in minder dan geen tijd hadden zij het Duitse leger bij Stalingrad, bijna een half miljoen soldaten, omsingeld.

Er kwam een massale hulpactie op gang om zoveel mogelijk soldaten uit die zone terug te halen met transportvliegtuigen en dropping van eten en wapens, doch niets kon baten, in februari moest Generaal von Paulus zich overgeven niettegenstaande Hitler het bevel gaf, te strijden tot de laatste man. Hij beschikte nog over 250.000 levende wrakken, die krijgsgevangen genomen werden.

Op het eind van de maand januari werd de hele wereld van de zwarten met verstomming geslagen, hun grote leider Raymond Tollenaere was in Rusland gesneuveld voor Führer en volk. Er werden overal rouwdiensten gehouden met veel Duits eerbetoon. Wat die zwarten echter nog niet wisten, wij trouwens ook maar na de oorlog, was dat Tollenaere en Frans Verleye uit Wielsebeke samen door de Duitsers werden doodgeschoten toen zij als observator van de Duitse artillerie, getroffen werden door een Duitse obus die te kort geschoten was. Anderen beweren dat die obus afkomstig was van de Spaanse blauwe vrijwilligersbrigade. U begrijpt dat de Duitsers zolang mogelijk dit voorval verzwegen.

Vanaf toen werden de Duitsers bijna altijd aangewezen op verdedigen. Overal moesten zij harde noten beginnen kraken want iedere nacht hoorden we honderden vliegtuigen overtrekken op weg naar Duitsland waar de ene industriestad na de andere platgebombardeerd werd. Loontje komt om zijn boontje, zeiden de mensen, die niet vergeten waren hoe de Duitsers in 1940, Londen, Birmingham, Coventry en vele andere Engelse steden plat gebombardeerd hadden.

Een historie die ik ook heel mijn leven zal onthouden is de volgende. Iedere maand moest ik met onze rantsoenkaarten de zegels gaan afhalen aan het toenmalige “spijtekot” in de Weststraat. We stonden in rijen aan te schuiven en te babbelen. Enkelen hielden zeker een beetje te veel leven daar vooraan zodat het op de zenuwen werkte van de heren verdelers aan die tafels, ze vonden er niets beter op dan de politie te verwittigen.

In Ingelmunster waren, zoals op veel gemeenten de vooroorlogse politiemensen vervangen door een uitgelezen stel eerste klasse zwarte Duits gezinden, u gaat er nog meer van horen. De commissaris was een speciale, Leonard Debrauwere, Antwerpenaar van geboorte en crapuul eerste klas. Wanneer zulk soort mensen ongeremd en naar willekeur, gezag mogen uitvoeren, is het mogelijk dat de stoppen wel eens kunnen doorslaan.

Bulderend hoorden wij hem komen, hij sloeg en schopte rond zijn oren terwijl hij riep dat we op één rij moesten staan, wat praktisch onmogelijk was, gezien het vele volk. Ik was ook een van die ongelukkigen die niet rap genoeg naar zijn zin in de rij stond en ik kreeg daar die stiebel tegen den onderkant van mijn rug. ‘k Geloof dat ik wel 20 cm omhoog ging. Het deed pijn en toch had ik nog meer pijn aan mijn hart, dat wij zoiets moesten slikken, en dat nog van mannen die het voorbeeld moesten zijn van de nieuwe orde, een landgenoot nog wel. Later zou hij zijn rammeling niet ontlopen, verder zult u het wel lezen en eerlijk gezegd, ik had er willen bij zijn.

De Duitsers werden van langs om driester in het opsporen van werkweigeraars en, hoe schandalig wij ook dit moeten noemen, ze werden daarin goed bijgestaan door mensen van bij ons. Dit verwerpelijke soort mensen gedroeg zich soms nog veel erger dan die Duitsers zelf. Landgenoten, soms dorpelingen verraden, opjagen of oppakken en die mensen dan uitleveren aan de verdrukkers van ons volk met alle gevolgen vandien, dat leek me onaanvaardbaar. Ik kan niet nalaten er op te wijzen, dat er nog een erger soort bestond, dezen die achter de schermen werkten en aan de Duitsers hun landgenoten verklikten.

Die twee Vlamingen die mij de winter voordien op de markt lastig vielen hadden opvolgers gekregen, en veel, en dan nog van het ergste soort. Een van hen was een oud wielrenner en gevreesd door vele mensen. Het was onmogelijk om aan hem te ontsnappen en hij had er al veel opgepakt en naar Duitsland laten sturen. Op zekere dag werd hij doodgeschoten, waarschijnlijk door leden van de Witte Brigade die door hem in het nauw gedreven werden. Voor veel mensen was dit een opluchting en een verdiende straf.

Ook in het voorjaar werden nogmaals enkele geboortejaren verplicht om naar Duitsland te gaan werken, het jaar 1916, 1917 en het jaar 1924, de volgende keer zou het ook mijn beurt zijn. Gelukkig is die volgende beurt er nooit gekomen, wat niet wegnam dat ik toch vluchteling zou worden, zij het dan onrechtstreeks.

Mijn broer, onze Frans, was geboren in 1917 en was er dus ook bij, hij werd uitgenodigd op het arbeidsambt. Om tijd te sparen vroeg hij om opleiding te mogen volgen in de Erla te Kortrijk. Daar werden de arbeiders omgeschoold tot volwaardige mekaniekers voor de vliegtuigfabrieken. Hij leerde werken met hamer, beitel en de vijl.

Die opleiding duurde zes weken doch intussen had hij al vernomen dat zij moesten opletten de laatste dagen. Het kon wel eens gebeuren dat zij enkele dagen voor het einde opgesloten werden en van de eerste keer naar Duitsland overgebracht werden. Frans liet het zo ver niet komen, de laatste week ging hij niet meer naar Kortrijk en hij ging werken ergens rond St-Omer, in Frankrijk.

Hij was nog geen 14 dagen in Frankrijk of ze waren daar. Middenin de nacht hoorden wij ze schoppen en slaan op de voordeur van de woning naast de onze en waar Frans woonde. Mijn schoonzuster Alice deed open en zei tegen die vier Duitse veldgendarmen dat hij in Frankrijk werkte. Zij moesten weten waar, wat Alice niet wist. Moeder hoorde ze wenen en niettegenstaande wij vroegen het niet te doen, wilde zij Alice gaan bijstaan. Dat was de reden, en ik zweer het, de enigste keer van mijn leven, dat ik razende kwaad geweest ben op mijn moeder.

Ze vroegen uitleg en moeder vertelde, en dat konden ik en vader haar aanvankelijk moeilijk vergeven, dat Frans haar zoon was. Alle vier stoven ze bij ons binnen, eerst aan vaders bed, ik hoorde vader huilen en de Duitsers gingen “fater mit nehmen”. Moeder moest in haar beste Duits vertellen dat “fater oud en krank was” en “siebensig jahren” was.

Intussen stonden ze aan mijn bed, zij gingen “das kind mit nehmen”. Moeder was daar weer en schreiend zei ze dat dit kind maar “feertsien jahren” telde. Ik voelde mij gelijk ineenkrimpen en al mijn bloed wegtrekken. Voorzeker toonde ik er op dat ogenblik niet ouder dan veertien jaar uit. Na enig overleg, lieten ze mij liggen. Ik weet zeker, had je op dat moment een vinger moeten in mijn achterste steken, hij afgenepen zou geweest zijn. Hadden ze mijn paspoort moeten vragen, ik was enkele dagen over mijn 18e verjaardag. Op het nippertje ontsnapte ik weer eens aan deportatie, vanaf die dag heb ik nooit meer thuis geslapen. Zo werd ik dus ook vluchteling.

Dat beeld van die Duitsers daar voor mijn bed, die zich het recht toe eigenden om over mijn leven te beschikken, heb ik nooit kunnen vergeten, in gedachten zie ik ze nog staan, de zware helm op hun hoofd en op hun borst, die halve maanvormige koperen plaat met de bekende letters “Feldgendarmerie” erop. Vele jaren later als we in Duitsland op verlof gingen, bekeek ik iedere Duitser en ik zag ze allemaal, altijd met een helm op en een koperen plaat op hun borst.

Korte tijd nadien kwam Frans terug uit St-Omer, hij had een maagzweer, dat kwam er dus nog bij. Gelukkig hadden we een goede buur, Juul Roels en konden we in de vlasschuren gaan slapen. We namen dekking mee en kropen bovenop den tas, de ladder trokken we achter ons omhoog en daar lagen we rustig te slapen bij onze naaste buur. Soms hoorden we de ratten onder ons voorbijtrekken en dan sloegen we hard met onze vuist op de plaats waar we vermoedden dat zij zaten, op den duur komt ge dat ook gewoon.

Gelukkig voor ons was de oudste zoon, Willy Roels, geen vluchteling. Als landbouwerszoon ontsnapte hij aan opeising maar hij moest wel regelmatig dienst doen als boerenwachter. U begrijpt dat er regelmatig vruchten gestolen werden bij de boeren zoals aardappelen en soms graangewassen; daarom moesten boerenzoons, die ontsnapten aan de opeising, instaan voor de bewaking van de vruchten.

Na enige tijd werd Willy een beetje opzichter en moest hij de wachtdiensten regelen, op die manier begon hij het vertrouwen te krijgen van de gemeentelijke (zwarte) politie en kon hij al eens iets opvangen. Zij werden soms dagen vooraf verwittigd als er nachtelijke razzia’s voorzien waren, daardoor kon hij op een stille manier, vele vluchtelingen verwittigen.

Dat wil niet zeggen dat zij hem alles vertelden, op zekere dag vertrok hij met de fiets toen hij de veldgendarmen zag aankomen. André Mattan stond zich op het koerke achter het huis te wassen aan een kuip. Dreten, ze zijn daar, riep Willy. Zonder om te kijken wipte André over een hekkentje en buiten het zicht van veldgendarmen sprong hij midden een pleintje Engels gras en verborg er zich in.

De Duitsers, die vergezeld waren van een zwarte garde uit Ingelmunster, lieten Willy verder rijden en verspreidden zich rond de woning. Zij zagen die waskuip staan en vermoedden dat er iemand was. Ze doorzochten de hele woning en liepen rond het huis maar ze zagen André niet liggen in het lange maaigras.

Intussen ging ik weer met de hele bende werken bij Mielke Lammertijn. Op zekere dag waren we aan het werken op de kouter, waar nu de fabriek van Bekaerts staat, toen we plots hoorden schieten op het hof. We hoorden roepen en tieren en zagen in volle snelheid, een vrachtauto wegrijden in de richting van Meulebeke. Hoe de vork aan de steel zat wisten we niet en het waren trouwens onze zaken niet. Het schijnt dat een kamion de tabak kwam afhalen en wanneer hij geladen was, is hij zonder te betalen er mee weg gevlucht.

De paniek was groot evenals de vrees dat zij gingen terug komen, daarom moesten alle mannen die nacht gaan waken, precies alsof wij ze gingen kunnen tegenhouden. Met 25 jonge gasten installeerden wij ons in de gebouwen en zochten we ’n plaats waar we konden slapen, veel meer konden wij daar toch niet doen.

Even was er nog paniek toen rond elf ure, er vijf veldgendarmen met hun moto het erf kwamen op gereden. Iedereen spartelde weg en zeker enkele vluchtelingen die wij in jaren niet meer gezien hadden en waarvan we wisten dat zij gezocht werden. Iedere nacht bewaakten zij de tabakstent en overdag sliepen zij ergens in de uitgestrekte gebouwen van de hoeve. Die Duitsers keken naar ons niet, zij profiteerden van de situatie om even te komen kijken en iets te drinken.

De volgende dag moesten we weer optrekken doch we mochten allemaal heel die dag in de Havana werken en dat deden we graag, en zeker als het warm was. Die tabak groeide 1,50 meter hoog en buiten sigaren draaien en slapen hebben we die dag niet veel gedaan. Ik denk dat Mielke dat wist en begreep, hij was geen hond voor zijn werkvolk.

Regelmatig werden er rond de statie van Kortrijk of op het vliegplein van Wevelgem of Moorsele, bommen geworpen. Ook werd er af en toe een locomotief gemitrailleerd door Geallieerde jachtvliegtuigen; daarom plaatsten de Duitsers soms op een platte wagon, achteraan den trein, een luchtafweerkanon. Op zekere dag waren we weer aan het werken met de hele rij toen we vliegtuigen hoorden afkomen. Plots begonnen zij te mitrailleren al de kanten van de Wante, ergens tussen Ingelmunster en Oostrozebeke.

De vrouwen doken weg onder de tabak maar wij bleven kijken. We zagen de wolk stoom van de getroffen locomotief opstijgen en tezelfdertijd zagen we ze komen. Vier jachtvliegtuigen kwamen recht op ons af, zij zaten zeker niet hoger dan 20 meter. Plots doken ze nog lager en toen zagen we de wolkjes rond de vliegers van het Duitse afweergeschut. Vluchten kon niet, we wierpen ons plat op de grond en de stukken ijzer van de ontploffende schrapnels, sloegen rondom ons te pletter in de tabak. Wonder boven wonder, er werd niemand gekwetst, maar het deed zot, ge ziet dat van hier.

Die vliegtuigen werden we zo stilaan ’n beetje gewoon maar naarmate het jaar vorderde begonnen het hele benden te zijn die afkwamen. We zagen de Geallieerde luchtmacht groeien, de benden werden groter en menigvuldiger. Eerst was het ‘s avonds dat zij kwamen; op ieder gemeente of stad was een alarmsirene geplaatst en voor dat ze begon te huilen, wisten we al dat ze aankwamen.

Als het een beetje goed weer was zagen we de zoeklichten en het afweergeschut dat opgesteld was aan de kust. Na een vijftal minuten hoorden we de zwermen vliegtuigen al af komen. Een monotoon brommend geluid dat aanzwol naarmate zij nader kwamen en over ons heen vlogen.

In het begin deed dat vreemd aan want we beseften maar al te goed welk gevaar erboven ons hoofd voorbijvloog maar op den duur went ge daaraan en lieten we ons slapen er niet meer voor. Dit wil niet zeggen dat onze aandacht niet opgedreven werd, als er een ongewoon of verdacht geronk te horen was.

Er kon altijd iets gebeuren daarboven en dat beseften wij maar al te goed. Zo hebben we eens gezien, wanneer dit juist gebeurde kan ik mij niet meer herinneren, dat er vliegtuigen uit Duitsland terugkeerden in de late namiddag. Een ervan kon niet langer in de groep blijven en aan het geronk van zijn motoren, hoorden we dat er iets ging gebeuren.

U begrijpt dat iedereen het in de gaten hield, het verachterde zienderogen en het vloog ons voorbij. Ik denk dat het in de omgeving van Ardooie moet geweest zijn dat we plots negen man naéén uit het toestel zagen springen. Het vliegtuig begon te draaien en het maakte een grote bocht, het kwam nu recht in onze richting, ons nekhaar begon recht te staan maar het vervolgde zijn bocht terwijl het ongeveer op dezelfde hoogte bleef vliegen.

Het bleef maar ronddraaien en iedere keer zakte het iets lager. We zagen ook dat het zich stilaan van ons verwijderde, ik denk dat dit kwam door de zuidenwind wat voor ons een kleine geruststelling was. We dachten ook aan die mensen die daar onder woonden en om de minuut het toestel naar zich zagen toekomen. Er zal daar veel nekhaar rechtop gestaan hebben, want het heeft een uur blijven ronddraaien voor het, ik weet niet waar, neerstortte.

Het was niet alleen aan de vliegtuigen dat we beseften dat de Geallieerde legers vooruitgang boekten, ook op de radio vernamen we dat de Russen stilaan maar zeker terrein heroverden. Ook de Amerikanen begonnen eilanden terug te veroveren op de Jappen.

In Italië was het fascistische regime van Mussolini op de 25e juni omvergeworpen en op de 10e juli landden de Britten op het Italiaanse schiereiland Sicilië dat zij in drie weken veroverden. Zonder te stoppen rukten zij verder op door de hiel van Italië. De eerste belangrijke tegenstand die zij daar ontmoetten was bij de verovering van het klooster op de Monte Casino.

Na één jaar Maagdenburg mocht Julien Nijffels in verlof komen en hij bleef thuis natuurlijk. Daarmede telden we op onze wijk, Meulebekestraat en Krekelstraat samen, elf werkweigeraars. Mijn broer Frans werkte bij een landbouwer achter ons huis waardoor hij nooit over de straat moest om te gaan werken, daar aanvaardde hij alleen één hectare tabak om te verzorgen. Zijn vrouw Alice was een bekwame schoenstikster en als er geen werk was aan de tabak, hielp Frans bij zijn vrouw, met één oog op het werk en één oog naar de straat, gereed om te kunnen vluchten. Hij kon altijd langs achter weg, over de beek de velden in.

Zij hadden er een gewoonte van gemaakt om de zondag samen naar haar thuis te gaan slapen aan den Naaipander. Dan trok ik nogal dikwijls naar mijn zusters in onze straat. Op die zondagnacht werden we gewekt door de brandweer die met toeters en bellen passeerde. Mielke Lammertijns twee schelven koolzaad stonden in brand, normaal gingen we het de volgende dag moeten dorsen. Gelukkig voor hen, waren de Boerenwachters nog niet naar huis zoals dikwijls gebeurde en konden zij alarm geven. In plaats van een boete, kregen ze nu goede punten. Voordeel leverde het niet op want de schelven brandden ten gronde af.

Door deze brand moesten er nu tijdens de koolzaadoogst, ook wachters de schelven gaan bewaken en hiervoor kwamen in aanmerking alle niet werkweigeraars tussen 18 en 40 jaar, ik was er ook bij. Gelukkig viel deze regeling ook onder het werk van Willy Roels. De eerste tijd kon hij er mij nog tussen uit houden maar ik ben toch een keer moeten optrekken, samen met Marcel Demasure, die ik kende van uit het muziek.

Ik vraag mij nog altijd af wat we daar konden doen, normaal moesten wij daar den hele nacht rond dat veld lopen om het te beschermen. We beschikten nog niet eens over een stok om ons te verdedigen, stel u voor, we hebben ons goed ingeduffeld en gemaft tot we stram en stijf wakker werden van de kou. Het was rond vijf uur en we zijn naar huis gereden.

Op zekere avond was Willy opgetrokken naar Ingelmunster waar hij vernam dat er die nacht een grote razzia ging plaats vinden. Rap als de wind keerde hij terug om zoveel mogelijk vluchtelingen te verwittigen en het was maar goed ook. U begrijpt dat we maar met één oog sliepen en waarlijk rond middernacht hoorden we ze bij ons thuis op de deur kloppen en schoppen; vandaar trokken ze naar Mattans en ook naar Verheyens en de Voerman, iedereen was verwittigd en ze vonden natuurlijk niemand thuis.

Toch hadden ze een paar dagen daarna bijna prijs. Gerard Verheye stond aan de poort, iets na de middag, toen hij twee Gestapo’s zag afkomen per fiets. Hij wierp de poort toe en dat had hij niet mogen doen. Het wekte argwaan bij die gasten en ze vlogen erop af. Intussen had Gerard zijn broer Staf geroepen en samen vluchtten zij door de achterliggende weiden en over een aardappelveld en dat is hun redding geweest. Die gasten met hun lange regenmantels en hun slappe hoed waren daar ook al, elk met hun revolver in de hand riepen ze om te stoppen maar Staf en Gerard luisterden niet, zij sprongen van de ene aardappelbalk naar de andere en het is waarschijnlijk daaraan te danken dat zij niet getroffen werden toen die gasten begonnen te schieten.

Wat dit voornoemde voorval betreft, Gerard was voorzeker geschrokken toen hij die gestapo’s zag komen zodat hij de poort toesmeet. Nochtans hebben wij eens een staaltje van koelbloedigheid gezien van Gerard. Op zekere dag waren weer enkele jonge gasten bij ons gekomen om kalle te schieten, een oud gezelschapsspel waarbij met een loden plaat naar een blokje hout, de kalle waarop geld lag, gesmeten werd.

Waar wij woonden was het een ideale plek voor vluchtelingen. Honderd meter van de weg af, hadden wij een goed uitzicht op de weg en bestond de kans om weg te vluchten over de beek, de oude Deve.

Wij zagen Gestapo’s afkomen met hun fiets uit de richting van Ingelmunster en we verborgen ons achter de jeneverstruiken die voor ons huis stonden. Het toeval wilde dat Gerard naar ons op weg was, hij bevond zich halverwege onze uitweg. De gestapo’s hielden Gerard in de gaten doch hij wandelde doodgewoon verder en zij reden verder. Had hij één stap moeten lopen, dan zouden zij de achtervolging ingezet hebben doch zijn kalmte had ons gered.

Wanneer we bedenken dat dit ook Vlamingen waren met hun fiets en hun revolver, de Duitse gestapos reden per auto, altijd een Citroên, is het niet te verwonderen dat er veel misnoegdheid bestond onder de bevolking. Die opgekropte woede moest men kunnen bedwingen en het is verwonderlijk dat er maar zoveel toeren gebeurden. Toch is er tijdens de maand november te Ingelmunster een voorval geweest, waar ik niet bij was, maar te belangrijk is om het niet te vertellen.

Zoals gewoonlijk stonden de mensen, die zondag na de mis, te praten voor de kerk en zelfs tot op de straat, er was toch geen verkeer. Doch dan had men zonder Leander gerekend, ge weet wel, de zwarte commissaris. Met veel lawijt begon hij alleman van de straat te duwen en omdat het niet rap genoeg ging stampte hij op de mensen hun tenen.

Wat er juist gebeurd is heb ik niet gezien maar achteraf horen vertellen. In alle geval Leander werd omgetrokken en hij kreeg daar een ferme rammeling. De omstaanders riepen, sla hem geheel dood. Van als hij ertussenuit geraakte vluchtte hij naar het politiekantoor. Wie dacht dat het daarmee afgelopen was misrekende zich geweldig. De volgende nacht werden zes mensen van hun bed gehaald die geslagen of geroepen hadden. Een ervan, de 57-jarige René Haerinck is nooit terug gekeerd uit die gevangenschap en dan vraag ik mij af: Wie heeft die namen doorgegeven van die mensen die sloegen en riepen? Het moeten Ingelmunsterse toeschouwers geweest zijn.

Buiten al die gevaren, waren er een tweetal dringende zaken waarmede de mensen zich meestal bekommerden, de honger en de koude. Je kunt niet geloven hoe vindingrijk de mensen kunnen zijn als de nood groot is, er werden talrijke proefnemingen gedaan om de kolen te vervangen want op de zwarte markt waren zij onbetaalbaar.

Ik weet nog dat wij een soort mengeling maakten van geweekt oud papier, dat werd vermengd met houtschilfers, of zaagmeel, of lemen (vlasafval), of cokes die we gingen gaan rapen langs de spoorweg; ook was er nog de bekende schlam of poef. De winter kwam aan en de mensen moesten alles verzinnen om die te doorstaan.

Wat het eten betreft, mocht men soms niet te kieskeurig zijn, wat er in het meel zat dat we kregen voor onze zegeltjes, is een raadsel. Sommigen spraken van plaaster, anderen hielden het bij maïsmeel en in het slechtste geval, meel van gemalen kastanjes. In alle geval zuiver van dit meel broden bakken, was onmogelijk, het was een brij die niet aaneen hield. Het was alleen mogelijk dit te verwerken wanneer het gemengd werd met zoveel mogelijk tarwe- of roggemeel.

Er werd verteld dat bij veel arme gezinnen de boterhammen geteld werden en er als smeersel, alleen zout op de boterhammen gestrooid werd. Gelukkig ook voor vele arme mensen was er nog de Winterhulp. In de eerste plaats was er dagelijks soepbedeling en er werd door het bestuur ook hulp geboden aan noodlijdenden.

Gelukkig woonden wij hier in een landbouwstreek en konden we ons aan betaalbare prijzen, droge erwten en witte bonen aanschaffen. Paardebonen, zeiden de mensen, maar wanneer zij een dag in een oplossing met een weinig maagzout geweekt hadden, waren zij eetbaar en zelfs zeer smakelijk en voedzaam. Ook wortelen en aardappelen stonden vooraan op de lijsten en van dit alles samen werd een reeks menu’s opgemaakt, een variatie van stamppotten met soms een beetje vlees, als je gelijk wij, eens per jaar, een zwijntje in de kuip kon steken.

Op het eind van het jaar waren er enkele nieuwe bewoners bijgekomen op onze wijk. Een drietal mannen die met borstels leurden waren op logement in de nu verdwenen café De Miere. Die stond in de bocht van de Krekelstraat, een 200 meter voorbij het café De Krekel. Anna woonde daar met Kamielke, een schuchter en een beetje minder begaafd, maar doorbraaf ventje; waarschijnlijk had Anna uit medelijden Kamielke onder haar hoede genomen.

Het viel op dat die gasten altijd borstels vervoerden maar nooit geen te koop aanboden en waar zij vandaan kwamen, wist niemand. In de tijd die we nu beleven zou dat niet opgevallen zijn, maar toen kende iedereen alle bewoners van het gehele gehucht. Iedereen wist als er een geboorte of huwelijk op komst was of als er iemand op sterven lag en voor de oorlog, in de lange zomeravonden kwamen bijna alle bewoners samen aan de gevel van Mattans. Daar werd al het nieuws uit de streek besproken, het ging er soms ook plezierig aan toe.

De gedachtestrekking van iedere wijkbewoner ging in dezelfde richting. Niemand had argwaan of bemoeide zich met zijn buur. Toch duurde het niet lang voor die nieuwe bewoners opgemerkt werden. Iedereen was Engelsgezind buiten een gezin, daar was de zoon bij de Zwarte Brigade. Wat hij op den vreemde uitspookte weet ik niet maar zoals wij hem en zijn ouders kenden, geloof ik niet dat hij zich ooit met iemand bemoeid heeft.

Wij leerden die drie leurders iets beter kennen tijdens een bruiloftsfeest in café de Voerman. Het was toen geen mode dat het feest alleen voor de familie of genodigden plaats vond. Ongevraagd ging iedereen daar naartoe en door allen samen werd feest gevierd. Met hetgeen ik daar toen hoorde en wat ik achteraf vernam van Andre Debruyne, de enige overgebleven zoon van de kroostrijke familie die toen café De Krekel uitbaatte, kan ik volgend verhaal samenstellen.

Op zekere dag bezochten onze drie vrienden café De Krekel. Aan de patroon, Albriek Debruyne, vroegen zij waar ze mits betaling, een tijdje konden logeren. In De Miere waar het uithangbord nog steeds hing, alhoewel het al een tijdje geen café meer was, woonden Anna en Kamielke. Albriek wist dat zij het niet te breed hadden en daardoor zond hij hen daar heen.

Op dat bruiloftsfeest werd er zoals gewoonlijk nogal gedronken en dan kunnen de tongen iets losser komen, wat daar ook gebeurde. Iemand vertelde aan een meisje uit de buren waarmede hij danste, dat hij de rosten, dat was de chef van het drietal, ‘s nachts gezien had op de kouter (nu fabriek van Bekaert) zwaaiend met een licht. Even later danste dat meisje met de rosten en vertelde het door.

De eerste persoon in kwestie werd verzocht zich de volgende dag naar café Het Lusthof te begeven om twee uur. Toen hij daar aankwam leidde de bazin, die toentertijd overbekend was om haar grote boezem, hem naar een kamer. De rosten was daar en zonder een woord te spreken legde hij een revolver op tafel. Vervolgens zei hij, als er één woord van hetgeen er hier verteld wordt buiten gaat, zal deze spreken.

Hij vertelde dat zij bij de Witte Brigade waren en soms droppings hadden op de kouter. In het vervolg raadde hij hem aan zo rap mogelijk daar te verdwijnen als hij nog eens lichten zag ofwel de kouter te mijden. Hij stelde ook voor aan die persoon om bij de Witte Brigade te komen.

Vooraleer verder te gaan met mijn verhaal moet ik nog vertellen hoe dat bruiloftsfeest ten einde kwam. Het moet omstreeks twee uur geweest zijn in de nacht, het orkest was bezig zijn instrumenten in te pakken. De trouwers waren daar ook nog met enige familieleden en ook nog een drietal vluchtelingen waarbij de zoon des huizes, Julien. Plots werd hard op de deur gebonsd door veldgendarmen. De drie vluchtten hals over kop langs achter over de velden en Fons, de patroon, deed open. Toen ze zagen wat er daar had plaatsgevonden, dronken ze eerst een pintje en vervolgden hun weg; het afgeschermde licht had hun aandacht gewekt.

Intussen hadden onze drie vrienden van De Krekel hun stamcafé gemaakt met alle gevolgen vandien. De Debruyne’s wisten toen al dat zij er niet voor terugdeinsden rantsoenkaarten te gaan stelen. Ook daar had de revolver al meer dan eens op tafel gelegen toen zij vertelden dat zij dit of dat gingen doen of doodsbedreigingen uitspraken over bepaalde personen. Zij deden niemand geen kwaad maar het gevolg was dat Albriek het zichzelf nooit heeft kunnen vergeven dat hij deze mensen naar De Miere gestuurd had en volgens André heeft dit, zijn dood betekend.

U begrijpt dat vele buurtbewoners opgelucht en tevreden waren toen zij alle drie met de noorderzon verdwenen waren, maar daarmede was de kous nog niet af. Wat er later juist gebeurd is zullen we wel nooit weten. Volgens er toen verteld werd zouden ze gevangen genomen geweest zijn tijdens een dropping door Engelse vliegtuigen, ergens tussen Bellegem en Rollegem. Doch volgens André Debruyne, werden zij na een vuurgevecht met gestapo’s en veldgendarmen, opgepakt te Hulste. Ze werden ter dood veroordeeld en te Gent opgehangen, met hun benen omhoog tot ze stierven.

Enkele dagen later kwamen de Duitsers met enkele aanvalswagens en daartussen de bekende Citroëns van de gestapo’s, de Krekelstraat ingereden. Ze waren met een heel leger om een oude vrouw en een achterlijk ventje aan te houden. Toevallig heb ik dit, van op een veilige afstand gezien en nog meer gehoord. Ik zal nooit de afschuwelijke angst vergeten die doorklonk in het door merg en been snijdend gehuil van die twee sukkelaars toen zij geboeid in die auto’s gesleurd werden.

Ook Albriek Debruyne hoorde dit en dat heeft hij van zijn leven niet meer kunnen verwerken. Hij nam de schuld op zich, daarbij kwam nog dat de Duitsers, bij het terugkeren, dreigden dat er nog mensen zouden opgehaald worden indien het nodig mocht blijken. Na een week werd Kamielke los gelaten, het zat vol blauwe plekken, ook Anna heeft het ongewilde avontuur overleefd.

Ik weet nog goed dat er rond die tijd verschillende groepen en benden bestonden die er niet voor terugdeinsden om te gaan stelen en zelfs te moorden. Het jammerlijke aan dit geval was dat zij zich allemaal uitgaven voor witte brigades, alhoewel het om veel van die benden alleen om de centen ging. Er waren weerstandsorganisaties die bij rijke boeren, overdag, aanklopten en onder bedreiging, eetwaren eisten voor hun leden.

Spijtig genoeg waren er ook andere. Over welke soort bende het ging in het hierna volgende, weet ik niet in alle geval. Op zekere dag zaten zij in een café een overval te beramen op een hofstede, ergens tussen Lichtervelde, Ruddervoorde en Zwevezele. Iemand had het gehoord en verwittigde de politie. Een hele brigade zwarte gendarmen bezette ongezien de hoeve en toen zij aanklopten werden zij allemaal dood geschoten. Kort daarna hingen rouwberichten uit over vier leden van de weerstand die gesneuveld waren in opdracht. Veel mensen vermoedden dat de Duitsers deze brieven opgehangen hadden om de Witte Brigade in een slecht daglicht te plaatsen. 1944

Zoals iedere oorlogswinter was ook deze één met veel vroege vorst en veel koude, ik weet nog goed dat ik toen om iets bij te verdienen groentezaden verkocht. Op die bepaalde zaterdag, de 29e januari, was ik met die bekende smokkelaar uit het gebuurte mee gereden naar Wingene waar hij een hoeveelheid zelf gekweekt poreizaad te koop wist. Toen we iets na de middag terug keerden hoorden we zeggen dat er een Amerikaanse bommenwerper gevallen was op den boord van de vaart, aan de Wante op het grondgebied van Hulste.

Ik wilde direct gaan kijken en was al op weg toen ik de raad kreeg om niet te gaan, het wemelde er van de Duitsers, zei men, want er waren parachutisten die ze niet hadden kunnen vatten. Het is maar na de bevrijding toen ik met het muziek de huldiging moest gaan opluisteren van Elza Callens en Emiel Desmet, dat ik de ware toedracht vernam.

Elza, de bakkersdochter zag die parachutist neerkomen. Ze hielp zijn parachute verbergen en vroeg burgerkleren in een huis. Toen nam ze die Amerikaan bij den arm en wandelde voortdurend pratende tegen hem, als een verliefd koppel samen weg langs de aanstormende Duitsers, daarvoor moest je lef hebben. Samen met een man van de Witte Brigade, Emiel Desmet hebben zij die Amerikaanse piloot verder naar Engeland op weg gebracht; voor zulke mensen die dat durven, doe ik mijn hoed af.

De strijd in Italië bereikte zijn hoogtepunt toen de Geallieerden Monte-Casino veroverden. De Duitsers schreeuwden moord en brand in de dagbladen omdat het beroemde klooster gebombardeerd werd maar voor ons was het bijzonderste nieuws dat diezelfde Britten van het beroemde Afrikaleger, zoals ons verteld werd, opgerukt waren tot in de omgeving van Rome.

Het geleek er sterk op dat de Duitsers ook in Vlaanderen het een of het ander verwachtten. Op de steenweg van Meulebeke naar Ingelmunster, tussen de brug over de oude Deve en de poort van de hoeve Tack, bouwden zij twee tankversperringen. Met een tussenruimte van ongeveer tien meter werden twee blokken opgebouwd, eerst werden een meter over het midden van de weg, twee en langs de gracht, ook twee palen in de grond geplaatst, zo bekwamen zij een vierkant van tien op tien. Daartussen werd met boomstammen, in blokhutvorm, dit vierkant opgebouwd tot twee meter hoogte en daarna werd het middenvak opgevuld met aarde.

Tien meter verder werd tegengesteld, zo een tweede versperring gemaakt zo dat de voertuigen er in zigzag doorheen moesten. De plaats was goed gekozen want op de westkant lag langs de weg een beek vanaf de hoeve Dewulf tot de oude Deve; op de overkant werd op het land van Alfons Callens, een mijnenveld aangelegd. Het was afgezet met prikkeldraad en we hadden gezien dat op een afstand van ongeveer drie meter, ronde putjes gemaakt waren van ongeveer 30 cm doorsnede en 20 cm diep.

Op een avond moest alleman binnen blijven en niemand mocht de plaats naderen, overal stonden Duitse wachten. De mijnen worden in de putjes gelegd, zei men. We hoorden een ontploffing en de Duitsers vertelden aan de naaste buren dat er een mijn ontploft was en dat er soldaten gewond waren doch niemand had iets gezien. Later hoorden we vertellen dat zij op andere plaatsen, dezelfde werkwijze gebruikten als ze een mijnenveld legden. In alle geval bij de bevrijding bevatte het mijnenveld geen enkele mijn. Ik weet niet of er ooit mijnen aanwezig waren.

Het was ook rond die tijd dat André Mattan opgepakt werd aan de Vuilput te Meulebeke, hij en een kameraad hadden zich verstopt onder een bakkersoven toen ze door de veldgendarmen aangehouden werden. André, die nog herstellende was van een waterfleuris, kon in Duitsland ontsnappen doch werd tegen de Belgische grenzen terug gevat en in een strafkamp opgesloten en dat heeft hij niet overleefd.

Geheel die winter vlogen dagelijks grote benden Amerikaanse vliegende forten over onze hoofden in de richting van Duitsland. Zo gebeurde dat ook op zaterdagavond, de 18e maart, het was stil weer en geen koud. Bijgevolg zaten we aan onze westergevel, vader zat zijn pijpke te roken. Praten konden we niet veel want het gebrom van de vliegtuigen was oorverdovend, zeker met duizenden toestellen trokken ze op in oostelijke richting.

Plots zagen we ten westen van waar we stonden, een enorme lichtflits en werden we opgeschrikt door een geweldige ontploffing. We wisten niet wat er gebeurde tot we kleine ontploffingskens hoorden en dansende lichtjes zagen van neerkomende brandbommen die onze richting uitkwamen, de dichtste vielen in de velden op 400 meter van waar we stonden te kijken. Eerst dachten we dat het een vliegtuig was dat neergestort was, wat we betwijfelden, want we hadden geen enkel ongewoon geluid gehoord.

De volgende morgen hoorden we zeggen dat er een bom gevallen was op de hoeve van Oosterlincks aan het Bloemgat te Emelgem, in rechte lijn iets meer dan twee kilometer van bij ons. Er waren vier doden, de moeder, twee jonge dochters en de zoon. Er werd van alles verteld, ook dat de zoon, de dieren aan het voederen was en daardoor op het hof rondliep met een brandende onafgedekte lantaarn.

Al die vertellingen van toen, kan ik nu logenstraffen want nu heb ik het genoegen gehad, een gesprek te kunnen voeren met een van de toen drie overlevende familieleden uit dit kroostrijk gezin, namelijk de nu 82 jarige zoon, Roger. Ik laat hem zelf vertellen over die rampzalige avond.

Roger was al een tijdje in kennis met Yvonne Verhelst die in Kachtem woonde dichtbij café de Rumba. Die bewuste 18e april was zijn vader ergens naar toe met één van zijn broers. Zijn twee zusters waren samen naar Izegem gegaan maar ze hadden beloofd om vroeg terug te zijn omdat zij nog aan de grote was wilden beginnen. De jongste zoon was naar de kapper om zijn haar te laten knippen, en Roger was thuis om de eenvoudige reden dat hij een onverschil had met zijn verloofde.

Moeder zat naast de stoof te breien en Roger speelde wat op zijn accordeon om de tijd te verdrijven. Na een tijdje verveelde hij zich en trok hij naar zijn lief in Kachtem, om dat meningsverschil uit te praten. Kort daarna kwamen zijn zusters thuis en zij begonnen aan de was. De jongste dochter was in kennis en haar verloofde kwam omzeggens iedere dag. Die dag, doordat zij naar Izegem waren was hij er niet. De jongste zoon kwam inmiddels ook thuis en hij had juist zijn fiets tegen de voormuur gezet als de bom viel.

Naast tientallen brandbommen viel er één brisantbom, middenin de beste- ook voorkamer genoemd. Het hele huis was vernietigd evenals de stallingen. Zelfs hun chicoreiast was omgeworpen. Het hoeft niet gezegd dat alle inwoners dood waren. De hulpdiensten waren rap ter plaatse en de vier verminkte stoffelijke overschotten werden ergens in Emelgem in een school ondergebracht.

Roger had de bom ook gehoord en toen hij zag dat talrijke kleine brandjes woedden, ergens in de omgeving van zijn ouderlijke woonst, trok hij huiswaarts. Aan café De Lijster dichtbij zijn ouderlijke woning gekomen, dwarste hij een bekende. Hij vroeg, waar is het? Te Ooster antwoordde deze die te laat Roger herkende en zijn woorden inhield. Niettegenstaande er een eigenaardig gevoel bij Roger boven kwam, besefte hij nog altijd niet wat er hem te wachten stond.

Hoe meer hij zijn huis naderde, hoe meer de verwondering bij hem opsteeg, hij zag talrijke brandjes maar zijn huis zag hij niet, hoe was dat mogelijk. Hij zag in het schrale licht van de brandjes, de achterliggende woningen maar van waar kwamen al die steenbrokken. Hij kwam aan de poort van zijn ouderlijke woning en werd tegengehouden door een garde. Die wilde hem eerst niet doorlaten en noch min geloven dat hij hier woonde. Toen zag Roger de verwoeste gebouwen.

Nog altijd drong het verschrikkelijke niet tot hem door, hij ging naar de koestal die gedeeltelijk ingestort was. De betonnen zoldering was op de koeien terecht gekomen, slechts één koe, deze aan het uiteinde van het gebouw had het overleefd. Met hulp van iemand die bijlichtte door aan zijn voorwiel van zijn fiets te draaien, trok hij naar de paardenstal. Daar kon hij nog één paard bevrijden, twee andere waren dood. Zelfs zijn lievelingshondje vond hij later verkoold terug waar eens de woonkamer was.

Roger stond daar moederziel alleen. Hij bracht het paard bij buren, daar was veel volk, iedereen staarde hem aan maar niemand sprak een woord. Totaal versuft trok hij terug naar het huis van zijn verloofde. Daar gekomen en bij het vertellen van wat hij gezien had, drong de verschrikkelijke waarheid tot hem door en stortte hij ineen.

Later werd hen officieel medegedeeld dat de bom gedropt was door een Amerikaans vliegtuig dat mechanisch defect had en naar zijn bases terugkeerde. Om deze veilig te bereiken dropte het een deel van zijn bommenlast met het gekende gevolg. Het hele gezin bezat niets meer, van zijn accordeon heeft hij geen splintertje terug gevonden. Het ergste nog van allemaal was dat er duizenden mensen zijn komen kijken naar het verwoeste bedrijf en de was die in de toppen van de bomen hing, maar ook de enkele bruikbare stukken meubilair en voorwerpen die zij vonden, meenamen. Ze werden gestolen, ongelooflijk en toch waar.

Veel mensen konden toen niet geloven dat Amerikaanse vliegtuigen, die in formatie vlogen, juist één bom plus een twintigtal brandbommen gingen werpen. Hun bommenlast was bestemd om in serie te laten vallen op bevel van de groepskapitein. De mening was daardoor algemeen dat het een Duits toestel moet geweest zijn dat deze bom dropte om de haat tegen de Geallieerden aan te wakkeren. Zij lieten immers geen enkele kans voorbijgaan zonder ze te benutten; acht dagen later zouden ze een veel grotere kans krijgen hiervoor.

Op zondag de 26e maart, was het Krekelommegang. Vóór den oorlog was dit al een oud gekend wijkfeest dat plaatsvond op de grens van Ingelmunster en Meulebeke. In de namiddag was er altijd een velokoers, uitgenomen de laatste jaren. Het was veel te gevaarlijk gekomen met al die vliegtuigen, Duitse veldgendarmen en gestapo’s. Maar in de cafeetjes was er bijna overal een orkestje; nu waren er nog vijf cafés, voor den oorlog zeven, op een twintigtal huizen.

In de Voerman brobbelde het van het volk, het moet zo wat rond 9 ure geweest zijn dat er gezegd werd dat er iets aan het gebeuren was. Iedereen ging buiten kijken en boven Kortrijk was de hemel helder verlicht, niet alleen van de zoeklichten van de luchtafweerbatterijen die geweldig vuurden, maar van de lichtfakkels. Het licht scheen tot bij ons en in Kortrijk en omgeving moet het zo helder geweest zijn als bij volle daglicht. Dan zagen we de wolken verschijnen op de grond en hoorden we het ononderbroken gerommel van de vallende bommen, het duurde 23 minuten.

Het bombardement was gericht tegen de statie en het vormingsstation langs de Markesteenwe. Ook de locomotiefdepot waar ik jaren later mijn boterham zou verdienen, tot aan mijn pensioen, was een doelwit. Om dit alles te kunnen treffen hadden zij in opeenvolgende golven hun bommen uitgestrooid vanaf de markt en de statie, richting vormingsstation. Bijna alles wat gelegen was tussen de Pieter Tacklaan en de Markesteenweg lag plat, zoals de statie en het vormingsstation, het Puppekot en de meubelfabriek Decoene, die veel voor de Duitsers werkte. Ook de gevangenis die lag waar later die grote parking kwam bij de statie, achter het radiostation op de Casinoplaats, was verwoest.

Er waren 250 burgers gedood en in het gevang waren er nog eens 70 doden die geïdentificeerd konden worden. Daarna waren er nog voldoende lichaamsdelen verzameld van minstens tien onbekenden. Het juiste aantal slachtoffers werd nooit bekend want een groot aantal gevangenen, waaronder vele politieke gevangenen en joden, konden in de verwarring ontsnappen toen hun celmuren plots weggeblazen werden.

Eén van deze gevangenen die op deze manier kon ontsnappen was de Ingelmunsternaar, Robert Verthe. Hij was aangehouden wegens hulp aan geallieerde piloten. Plots waren de muren weggeblazen en kon hij door een opening in de omheining ontsnappen, hij zocht onderdak bij een vriend uit het verzet. Later dook hij onder in de walen onder een valse naam.

Meer en meer wees alles erop dat de Duitsers zich aan iets verwachtten, er werden arbeiders opgeëist en zij moesten in Ingelmunster- en Ardooiebos jonge bomen gaan afzagen en deze planten op de open velden. Daarna moesten zij alle toppen van deze bomen, die 4 à 5 meter hoog uitstaken, met elkaar verbinden met prikkeldraad. Dit waren de zogenaamde Rommelasperges, zo geplaatst omdat de zweefvliegtuigen niet zouden kunnen landen. Onze Engelsgezinden aanzagen dit alles met welbehagen maar durfden bijna tegen niemand hun mening meer zeggen.

De schrik zat er in want niemand was zeker als men iets zei of het niet verder ging gaan. Er waren door de Duitsers beloningen en geheimhouding beloofd aan mensen die hun medeburgers verraadden en er deden geruchten de ronde dat in Duitsland jongeren uit de Hitlerjeugd, er niet voor terugdeinsden om hun ouders die naar de vijandelijke radio luisterden, over te dragen, welk gerucht na den oorlog bewaarheid werd.

Er waren al verschillende gekende mensen uit de streek ‘s nachts van hun bed gehaald door de Duitsers waarvan we enkelen nooit meer terug gezien hebben. Ik en mijn broer Frans sliepen nog iedere nacht in de vlasschuren op de hoeve van Jules Roels en we voelden ons daar veilig tot op zekere keer Willy thuis kwam en slecht nieuws had.

Wie het hem vertelde heeft hij nooit gezegd en we vroegen er niet naar ook maar die dag had hij gehoord dat er een grote hoeveelheid Duitse SS mannen zou helpen om de volgende nacht alle huizen van onze streek te doorzoeken. Willy had niet alleen ons verwittigd maar ook veel anderen en dat loopt rap rond zulke dingen. Een feit is zeker, die nacht hebben veel mensen ergens in de velden de nacht doorgebracht; wij vonden er iets anders op, luister maar.

Achter de vlasschuren stond er een kippenhok waar Jules Roels voor den oorlog kweekleghennen hield waarvan hij de eiers uitbroedde in machines. Sedert een paar jaar gebruikte hij deze hennenhangars, zoals wij ze noemden, om zijn tabak te drogen en na het drogen als een magazijn. De eternietplaten waarop de hennen vroeger sliepen, ongeveer 60 centimeter boven de grond, waren niet verwijderd maar staken achter allerlei voorraad zoals balen tabak.

Achteraan en onder die platen waar vroeger de hennen op sliepen was er een uitgang voor de hennen die toe gezet was met een assesteen van 40 op 20 centimeter. Dat gat was juist groot genoeg om er door te kruipen elk met een deken en een kussentje en na ons zetten we de steen terug. Daar voelden we ons veilig maar daaronder was het niet om uit te houden door de doordringende geur van die tabak. En het slechtste van al, na een uur wisten we niet meer waar eerst gekrabd, we krioelden van de hennevlooien.

Gelukkig hebben we daar niet de hele nacht moeten doorbrengen. Rond elf ure hoorden we al overal gerucht en geroep. Ook bij ons thuis stonden ze op de deur te schoppen en tezelfdertijd hoorden we ze ook bij Mattans en Verheyens en al de Voerman. Toen we dachten dat alles veilig was zijn we er uit gekropen om ons te gaan wassen en verse klederen aan te doen, van kolère hebben we de rest van die nacht thuis geslapen.

Enige dagen later liep ik domweg in de val en ik heb daar van veel geluk mogen spreken. Met enkele jongeren kwamen we soms samen om te oefenen voor een klein muziekske, dat gebeurde altijd in Meulebeke te Verlindens of bij Henri Devaere. Het was iets voor 10 ure, er was helder maanlicht en ik kwam natuurlijk af zonder licht, vrolijk fluitend en miauwend naar een kat die over de baan liep.

Vlak voor ons huis tussen de cafés De Pauw en De Crocodille stonden er een drietal woonwagens, een zeldzaamheid toen want de echte Bohemers zaten al lang allemaal in de concentratiekampen, maar dat wisten we toen nog niet. Wanneer ik ter hoogte van deze woonwagens kwam en reeds wilde indraaien naar mijn huis, werd ik plots omsingeld door wel twintig zwarte gendarmen, allemaal met hun revolver in de hand en enkelen met een mitraillette op mij gericht.

Zij stelden enkele vragen van waar ik kwam en waar ik naar toe ging, ze bezagen mijn pasport en ze schenen er plezier aan te beleven omdat ik zo geschrokken was. Ze waren voorzeker op een grotere vangst aan het wachten en omdat ik vlak bij mijn huis was lieten ze mij gaan. Moeder stond mij al op te wachten, het was gedaan met te gaan repeteren, het muziekske moest wachten tot na de bevrijding.

Op zaterdag de 22e april was het mooi lenteweer, van in de voormiddag waren zeker meer dan 1000 Amerikaanse bommenwerpers opgetrokken in oostelijke richting. Rond drie à vier uur begonnen zij terug te komen, het was te zien dat zij tijdens hun vlucht veel moeilijkheden gekend hadden want de formaties waren uiteengerukt. Wij waren al zodanig vertrouwd met die luchtvloten dat wij dit herkenden. Bij het heengaan vlogen zij altijd in omgekeerde V vorm met drie en de eskaders waren altijd een veelvoud van drie. Maar wat nog meer opviel was het feit dat zij lintjes zilverpapier uitstrooiden die dag, dat was de eerste keer dat wij zoiets zagen.

Later vernamen we dat dit een afweermiddel was tegen de Duitse radar maar wat radar betekende, wisten wij toen ook nog niet. Iedereen liep naar die neerdwarrelende lintjes maar het gebeurde ook dat er pakjes linten naar beneden kwamen die zich niet geopend hadden. U begrijpt dat dit een heel apart gevoel gaf.

Het zal zowat zes uur geweest zijn en het gros van de vliegtuigen was al in westelijke richting opgetrokken. Hier en daar kwam nog een kleiner groepje en ook, enkelingen die het moeilijk hadden; dat was merkbaar aan het geronk van hun motoren. Ik was juist op het veld van Odiel Tack dat plat gerold lag een pakje lintjes gaan halen toen het gebeurde.

Daar kwam een viermotorige bommenwerper en aan het geluid kon je horen dat hij in moeilijkheden zat. Hij had al veel hoogte verloren en zat naar schatting nog 3 à 4 duizend meter hoog. Plots zagen wij zeker negen, sommigen beweerden tien parachutes verschijnen, ergens tussen Ingelmunster en Lendelede. Iedereen hoopte dat het vliegtuig zijn vlucht ging vervolgen, maar we kwamen bedrogen uit.

Nauwelijks had iedereen het toestel verlaten of het maakte een helling naar links en met bulderende motoren stortte het naar beneden. Het bleef zijn zelfde bocht aanhouden en op zeker moment kwam het op een hoogte van minder dan duizend meter, recht naar mij gevlogen. U kunt u niet voorstellen hoe geweldig groot zulk viermotorig vliegtuig was op dat moment.

U moet niet vragen of ik in paniek verkeerde. Ik bevond mij op dat uitgestrekte veld, nergens iets om mij te verbergen en vluchten was onmogelijk, het ging veel te vlug. Gelukkig voor mij, doch jammer genoeg niet voor anderen, bleef het neerstortende vliegtuig zijn bocht vervolgen. Boven Lammertijns kouter draaide het over de hoeve Vercauteren en ik zag het daarachter in een vuurbal veranderen toen het te pletter stortte. Wij waren met verstomming geslagen en vroegen ons af waar het was neergekomen.

Rond die tijd hadden we al genoeg ervaring en ondervinding om te weten dat nieuwsgierigheid op dat moment ongezond kon zijn. Wij hadden die parachutisten zien vallen en op dat moment kon ik mij met de beste wil van de wereld niet meer herinneren of ik negen of tien parachutes geteld had. Pas veel later vernamen wij dat het toestel een B.17 was met een bemanning van tien man, er waren dus wel degelijk tien parachutes.

De moeder, Maria Windels, zat met haar twee dochters voor de deur naar de vliegers te kijken en er passeerde er een drie meters boven hun hoofd. Bij de ontploffing liepen zij alle drie erge brandwonden op. Iets verder stond Alfons Duijvejonck in zijn hof en hij werd volledig omringd door de vlammen, als een brandende fakkel wentelde hij zich heen en weer.

Al heel vroeg die morgen bracht iemand van aan de Naaipander het bericht naar Alice, de vrouw van mijn broer Frans. Alfons was twee maanden eerder gehuwd met haar zuster, Emma Verschoot, en ik was ook aanwezig geweest op het huwelijksfeest in café Den Naaipander. Alfons was overgebracht naar de kliniek te Izegem waar hij maanden lang tussen leven en dood zweefde en ijselijke pijnen leed.

Bij dergelijke gevallen probeerden de Duitsers, en niet te vergeten onze plaatselijke aanhangers van het Duitse regime, om de haat tegen de Geallieerden aan te wakkeren, wat zeer moeilijk was, want intussen waren via de kranten berichten verspreid over politieke gevangenen uit Izegem en omgeving die een vreselijke dood gestorven waren.

Om de schrik bij de mensen er diep in te drijven schreven ze letterlijk in die bladen dat de veroordeelden met een vleeshaak onder de kin waren opgehangen tot de dood er op volgde. Om de wonde bij de familie’s nog dieper te maken, vermeldden zij er ook nog bij dat de gemiddelde doodstrijd tussen tien en twaalf uur geduurd had. Wanneer men weet dat sommige zwarten een rol gespeeld hadden bij hun aanhouding, begrijpt u de wraaklust van de overlevenden.

Op zekere dag kwam Gerard Mattan iets na de middag thuis. Hij haastte zich om achter het schuurtje uit het zicht te zijn want hij had een bekende Ingelmunsterse zwarte garde, van aan den Hogen Doorn, zien afkomen met zijn fiets. Die garde had hem ook gezien want tien minuten later was hij daar terug met enkele Duitse veldgendarmen.

Gerard liep nog weg en verborg zich in de rogge doch zij hadden het gezien. Ze achtervolden hem en schoten er naar, voor Gerard was het hopeloos. Ze pakten hem daar in die rogge, met een door merg en been snijdend gehuil sleurden zij hem naar hun auto. Daar sta je dan, met de tranen in je ogen, machteloos uw vuisten te ballen en te luisteren want niemand durfde of mocht het wagen te gaan kijken. Dat zijn van die momenten die je nooit van je leven vergeet.

Intussen was ik weer naar Lammertijns gaan werken, vroeger dan andere jaren doch dit kwam omdat verschillende vluchtelingen niet meer durfden buitenkomen. De weinigen die toch nog kwamen, werden door Mielke tewerkgesteld in de schuren of in kleine groepjes waar zij niet gezien werden. Koolzaad werd er niet meer gezaaid want veel landbouwers hadden al dreigbrieven ontvangen en op de uitgestrekte velden stonden nu, op regelmatige afstanden, boomstammen geplant.

Men voelde het aan dat er beslissende maanden op komst waren. In Italië hadden de Geallieerden Rome ingenomen en bedreigden zij Zuid-Frankrijk. In het oosten waren de verliezen van de Duitsers nog indrukwekkender. Warschau, de vroegere hoofdstad van Polen, werd bedreigd door de Russen en op veel plaatsen waren zij opgerukt tot tegen de Duitse grenzen.

In het westen werden stelselmatig de belangrijkste staties gebombardeerd, alle belangrijke spoorwegknooppunten die noordelijk gelegen waren van de lijn Luik, Laon, Parijs en zo verder in de richting van Bordeaux kwamen aan de beurt. Ook Kortrijk kreeg nog regelmatig bezoek van bommenwerpers en één van die bombardementen wil ik hier speciaal vermelden omdat ik er zo veel heb horen van vertellen toen ik jaren later in de locomotiefdepot, in het vormingsstation tewerkgesteld was. Ik leerde er één van de hoofdpersonen die bij dat bombardement betrokken waren, persoonlijk kennen.

Op woensdag, de 10e mei, kwam iets na elf uur ‘s avonds de verloftrein Duinkerke-Hamburg, van al Moeskroenwaarts, de vormingsstatie binnen gereden, de trein zat vol Duitse verlofgangers. Het toeval wilde dat er juist luchtalarm was. Door de Duitse chef op de rangeercabine werd beslist dat een munitietrein die uit dezelfde richting kwam voorrang had en deze kreeg bevel, met volle gas te maken dat hij wegkwam.

De verlofgangerstrein werd op een zijspoor gedirigeerd, vlak langs het bekende pannenkot en moest daar blijven wachten. De stoker en de machinist van deze trein, Michel Simoens uit Ingelmunster, wisten direct hoe laat het was. Zonder iets te verletten kozen zij het hazenpad, al over de sporen liepen zij naar de Markesteenweg en altijd door langs het kasteel de Bethune naar de Leie waar zij zich een beetje veiliger voelden.

Terwijl zij nog aan het vluchten waren vielen de eerste bommen en werd ook het signaal gegeven dat zij zo rap mogelijk moesten verder rijden met hun trein, maar ze waren weg gelopen. De duizenden Duitsers op de trein beseften dat zij in de val zaten en ook zij vluchtten in alle richtingen.

Intussen woedde het bombardement in alle hevigheid en werd er onder die Duitsers een echt bloedbad aangericht. Tientallen werden gedood toen een muur van het pannenkot omviel waarachter zij schuilden. Anderen vluchtten ook over de sporen naar de Markesteenweg en de naastliggende velden waarbij er zeer veel aan hun einde kwamen. Zelfs enkele personeelsleden vonden de dood. Later vertelde mij een aansteker (dat is iemand die de locomotieven moest aansteken en onder stoom brengen) dat zijn broer na die nacht nooit meer terug gevonden werd, iemand had gezien dat er een bom vlak naast hem viel.

Doch het ergste geval van toen is tot op heden nog niet opgelost. Het gebeurde in de riooltunnel die voor de waterafvoer zorgde tussen het pannenkot en de Markebeek langs de Markesteenweg. Deze duiker was ongeveer een meter hoog en 70 cm breed, werd mij verteld en hij liep dwars onder de sporen op een paar meters diepte.

Volgens arbeiders die het toen gezien hebben zouden er tientallen, misschien honderden Duitse soldaten, in die tunnel gevlucht zijn. Bij het daaropvolgende korte maar welgerichte bombardement werd bijna de volledige vormingsstatie vernield. Het was zo erg dat de wagons en zelfs een locomotief boven op een andere geworpen waren. Ook de tunnel werd op vele plaatsen getroffen waardoor de ingang en de uitgang versperd werden.

Nog dezelfde nacht beslisten de Duitsers dat eerst en vooral een tweetal sporen moesten hersteld worden zodat de treinen terug konden rijden. Daardoor werd geen rekening gehouden met die tunnel want het merendeel van die vluchtelingen zal waarschijnlijk vooraan gevlucht zijn en dat was juist onder de hoofdsporen. Of wisten de Duitsers niets af van deze tunnel?

Een feit is zeker, oudere personeelsleden zwoeren bij hoog en laag dat zij die Duitsers daarin zagen vluchten en dat ze daar nog altijd vertoefden toen ik in het jaar 1949 als spoorwegarbeider moest helpen wagons lossen waarbij de hele vormingsstatie 6 à 7 meters opgehoogd werd en alle sporen van toen onder de grond verdwenen.

Na dit incident heeft Michel Simoens moeten onderduiken, hij werd door de Duitsers gezocht en verantwoordelijk gesteld voor de dood van honderden Duitsers. Later antwoordde Michel hierop: “Het was niet de bedoeling iemand te treffen, hadden ze mij laten doorrijden, ik was in Harelbeke toen de bommen vielen. Vanaf dat ik moest stoppen heb ik gelopen voor mijn leven, zonder bijbedoelingen, maar dat gingen de Duitsers toch niet verstaan, daarom heb ik ondergedoken.”

De zomer was aan het komen en de Engelsgezinden begonnen wanhopig te worden, het ging weer voor dit jaar niet zijn, dachten ze. Zij moesten al aan land gekomen zijn van in de maand april, beweerden zij, dan hadden zij de hele zomer om op te rukken naar Berlijn. Nu hoopten zij niet meer, tot we plots en onverwacht die dinsdagochtend de zesde juni vernamen, dat zij geland waren in Normandie.

Vanaf dit moment groeide de hoop bij alle mensen die naar de vrijheid verlangden, naar de dag dat wij weer eens konden spreken zonder eerst rond te kijken of er geen overdragers omtrent waren. Gedaan met in het stro of zoals wij in het vlas te slapen, het kon niet rap genoeg voorbij zijn, doch we beseften ook vooraleer het zover zou zijn, veel mensen nog harde noten zouden moeten kraken.

Eenmaal de geallieerde troepen aan land gekomen waren, geloofde iedereen dat zij er zouden blijven. Niemand twijfelde daar aan, buiten misschien enkele mensen die rotsvast in het Duitse systeem geloofden of gewoonweg niet wilden geloven dat dit mogelijk was, een Duitse droom die aan duigen viel en hun luchtkastelen allemaal vernietigde en omver wierp.

Gelukkig hebben we pas veel later vernomen dat het succes van de landing op sommige plaatsen aan een zijden draadje hing. Iedere uitzending luisterden de mensen naar de radio en de landkaarten van Frankrijk werden bestudeerd. Fanatiekelingen luisterden alleen naar het goede nieuws maar iemand die goed luisterde, kon toen al vermoeden dat het niet overal liep zoals gewenst, Jan Moetwil kon vanuit Londen de tegenslagen goed verdoezelen. Het was maar na enige dagen dat we voelden dat zij een beetje ter plaatse bleven trappelen. De optimisten hadden verwacht dat zij er gingen doorgaan gelijk een mes door de boter maar het was maar met mondjesmaat dat veroverde dorpjes vernoemd werden, laat staan grote steden.

Dat optimisme zakte met de dag toen de Duitsers met veel tamtam op de 13e juni bekend maakten, dat zij die nacht voor het eerst hun beruchte V wapens hadden ingeschakeld. Zij vertelden er niet bij dat van de aanvankelijke 55 lanceerbases er maar vier operationeel waren en dat er van de tien V 1-s die zij die nacht opschoten, er slechts vier Engeland bereikten. Maar de stunt was gelukt, de schrik zat er goed in.

Twee dagen later zagen we al een eerste V 1 tuig voorbijtrekken in oostelijke richting; hoe is dat mogelijk zult u zeggen, heel eenvoudig. De V 1 was een soort vliegtuig dat voortbewogen werd door een straalmotor, de eerste maal dat zoiets gebeurde. Toch beschikten de Duitsers op dat ogenblik reeds over jachttoestellen met straalmotoren die veel hogere snelheden bereikten dan de Engelse jachtvliegtuigen, doch zij moesten gelukkig voor de geallieerden aan de grond blijven van Hitler. De V 1-s hadden voorrang en mochten alleen gebruikt worden om Londen te beschieten.

Vanaf de Belgische grens tot in Normandië hadden de Duitsers honderden lanceerbasissen gebouwd Dit waren schuin oplopende hellingen waarop een soort glijbaan was aangebracht die allemaal naar Londen gericht waren. Van het minste dat er aan de mechaniek mankeerde, gleed de raket uit de goede richting. Het kon zelfs zo erg zijn dat zij volledig omkeerde en naar de verkeerde, naar de onze kant wegvloog.

Het gebeurde ook dat de hoogteregeling niet goed werkte en dan vloog zij veel te hoog ofwel stortte zij vroegtijdig neer met alle gevolgen vandien voor de omwonenden. Het was slechts na drie dagen dat zij er in gelukten vanaf 55 bases V 1-s op te schieten. Die dag lanceerden zij reeds 244 V 1-s waarvan er 45 onmiddellijk neerstortten. Na negen dagen hadden ze er al 1000 en na zes weken 5.000 gelanceerd.

In den nacht van twee op drie augustus vertrokken er vanaf 38 basissen 316 vliegende bommen. De laatste lancering gebeurde op één september, daarna werden de Duitsers uit Noord-Frankijk verdreven. Niettegenstaande er voortdurend een heel leger vliegtuigen die basissen opzocht en bombardeerde werden volgens schattingen rond de 9.000 V 1-s gelanceerd, slechts 3262 bereikten Engeland waarvan er 2340 op Londen vielen. Toch nog indrukwekkende cijfers alhoewel bijna twee derde vroegtijdig neerstortte ofwel de verkeerde kant uitvloog en dat hebben we ondervonden.

Dat hebben we natuurlijk allemaal slechts veel later vernomen maar wat die eerste V 1 betreft, ik weet nog dat het op een zaterdagnamiddag was omstreeks vier ure dat wij een verdacht geluid hoorden. Onze oren stonden altijd gespitst op zulke momenten. We zagen van uit westelijke richting, op geen grote hoogte een vliegtuig afkomen en het had geen schroef. Waar het staartvlak was stond boven op de romp een trechtervormige buis waar vlammen uit kwamen en in plaats van ronken of brommen, was het een pruttelend geluid dat het voortbracht. We wisten het meteen, dit was een V 1.

Ook Odiel Tack die op zijn land aan het werken was naast onze woning, had het gezien. Hij liet alles in de steek en vluchtte naar ons huis waar hij bescherming zocht. “Ne vliegende moteur, ne vliegende moteur,” schreeuwde hij voortdurend en in al onze miserie stonden we te lachen gelijk een paptaarte. Intussen passeerde die vliegende bom over ons hoofd tot zij neerviel ergens rond Kruishoutem zoals wij later vernamen. Doch het zou bij die ene niet blijven, dat kwam er nu ook nog bij.

Enkele dagen later viel er een in Marialoop, wij hadden hem ook gehoord en ook de motor horen stilvallen waarop kort nadien de ontploffing volgde. Later vertelde André Bouckaert, die nu in Ingelmunster woont, dat hij op den boord van een gracht zat. Hij zag het tuig neerstorten op zowat een km van waar hij zat, door de geweldige dreun en luchtdruk werd hij in de gracht geslingerd. Die V 1 viel midden tussen landerijen, langs de weg vanaf MarialoopKapel in de richting van de Poesta; het maakte een put van 15 m doorsnede en vier meter diep.

Korte tijd nadien hoorden we ‘s nachts weer één voorbijvliegen. We lagen met de oren gespitst te luisteren of de motor niet stilviel, want dat wisten we reeds, als de brandstof op was, stortte hij neer. Het geluid was zeer duidelijk te onderscheiden en door het altijd weerkerende gevaar, waren onze zintuigen daarop afgestemd. In het begin toen er nog regelmatig Duitse jachtvliegtuigen vlogen herkenden we het verschil in het geluid met een Spitfire. Deze vliegtuigen hadden een meer zingend geronk.

Al deze V 1-s waren niet in staat onze aandacht af te leiden van wat er in Normandie gebeurde. Naar iedere uitzending van de Engelse post, werd er geluisterd en we bleven rotsvast geloven in de kansen van de moedigen die dagelijks een beetje meer vat kregen op dat vasteland en massa’s troepen en materiaal bleven over zee brengen.

De Amerikanen geraakten met veel moeite en ten koste van veel verliezen doorheen de Bocages, dit waren velden en weiden die omzoomd waren door dikke hagen en waarin de Duitsers zich konden verschuilen en waar zij zich verdedigden tot de dood. Het heeft een maand geduurd vooraleer de Britten bij Caen en de Amerikanen rond Carentan konden uitbreken. De flarden nieuws die wij toen hierover vernamen, hebben we slechts later aaneen kunnen knopen. Op de achtste juli braken zij beiden van uit deze posities uit naar het binnenland.

Bij ons ging het leven verder, regelmatig ging ik nog gaan werken bij Emiel Lammertijn. We werden het zodanig gewoon dat wij niet meer opkeken als er hele groepen vliegtuigen over ons hoofd passeerden. Alleen als wij een ongewoon geronk of geluid hoorden dan werd onze aandacht tot het uiterste opgedreven.

Ook repeteerden wij weer regelmatig met enkele vrienden. Zo deden we dat ook op die donderdagavond, de 20e juli, na ons werk bij mij thuis. We zaten aan onze gevel en stoorden ons niet aan een zestal tamelijk laagvliegende tweestaarters. De juiste naam van deze vliegtuigen was Lightning P 38. Toen wisten we dat nog niet, voor ons waren dat gewoonweg “tweestaarters”. Zij werden gebruikt als verkenners maar soms ook als bommenwerpers. We hadden wel gezien dat zij boven Kortrijk rond gecirkeld hadden en we zeiden nog tegen elkaar: “Die komen foto’s maken, dat ze maar oppassen rond Kortrijk”.

We zagen ze steeds nader komen en rondvliegen doch we stoorden er ons niet aan. We speelden lustig verder, ook toen zij bommen wierpen al de kant van Ingelmunster, tot we van moeder moesten stoppen. Ge zit hier muziek te maken, zei ze, en kwestie zijn er daar geen mensen gedood, en weer had ze nog gelijk ook.

Waarschijnlijk hebben zij geprobeerd om de spoorwissels en enkele goederenwagons te treffen op de westelijken spooruitgang van het station van Ingelmunster waarin zij gedeeltelijk gelukten, maar zij troffen ook een huis en de garage van Justin Dewandelaere. Hij en zijn knecht Julien Deceuninck werden nog weggevoerd doch waren beide dood. In het huis dat getroffen werd woonde het echtpaar Delaere-Verthé; samen met hun zoon en dochter kwamen zij om het leven.

Volgens ooggetuigen waren de vier lichamen uiteengereten en lagen de lichaamsdelen verspreid tot in de dakgoot van een gebuur. Volgens deze getuigenis die verscheen in het boek “Ingelmunster na de Franse Revolutie” van Albert Verscheure, wordt ook gezegd dat men wekenlang, steen na steen afbrak om alle stoffelijke resten te kunnen bergen. Toen heb ik dat ook horen vertellen en dan denk je eens goed na, beseffende welk geluk wij kenden daaraan te ontsnappen; duizenden anderen waren zo gelukkig niet.

De dag nadien, iets na middernacht, kwam onze voorspelling jammer genoeg uit. We hadden de alarmsirene gehoord maar onze aandacht werd gewekt door het ongewone geronk van de honderden vliegtuigen boven ons hoofd. Dit geronk verraadde dat zij maneuvers aan het uitvoeren waren. Ze draaiden en keerden en weldra zagen wij de lichtfakkels boven Kortrijk verschijnen. We wisten wat er ging gebeuren, het was kwart voor één uur wanneer de eerste bommen vielen.

We moesten er niet lang op wachten, de wolken stegen op van op de grond en het gerommel duurde ongeveer een kwartier. De vliegtuigen die geweldig door de Duitse afweer beschoten werden, dropen af maar twintig minuten later waren er daar weer en nu duurde het bombardement twintig minuten. Alles wat nog enigszins rechtstond lag nu ook omver en het ergste van al, de bommen zijn van veel verder beginnen vallen, van aan de veemarkt, en zij zijn ook op een breder front terechtgekomen.

Vanaf de statie tot het einde van het vormingsstation zijn de bommen in een ongelooflijk dichte concentratie neergekomen. Het volledige sporenstelsel was een kraterveld, alle wissels, sporen, alle kruiswissels en seinkabels waren kapot. De volledige spoorwegsplitsing Kortrijk-Brugge en Kortrijk-Rijsel was evenals de rest, één woestenij. In de vorming waren wagons en locomotieven over en door elkaar geworpen, overal stonden sporen rechtop en aan het pannenkot was een locomotief de lucht ingeslingerd en kwam op de drogerij van de fabriek terecht.

Naar verhouding de grote van het bombardement was het aantal slachtoffers gering, 127 waarvan er velen getroffen werden toen zij reeds ter hulp gesneld waren en het tweede bombardement losbrak. In Bissegem waren 29, in Kuurne twee en in Marke vier slachtoffers. Dit geringe aantal is waarschijnlijk te danken aan het feit dat vele mensen ‘s avonds de stad verlieten om op den buiten te gaan slapen.

Vier dagen later waren we bezig met vroege aardappelen te oogsten te Lammertijns op de partij land tussen het hof en de ketelaere. De ketelaere was een grote vijver die lag midden een weide achter de hoevegebouwen en waarschijnlijk indertijd aangelegd werd om vlas te roten. Hij was door zijn harde bodem, zeer geschikt om te zwemmen. Als het warm weer was krioelde het van de zwemmers, daar en ook in de grote Deve, juist achter de spooroverweg in de Brouckenstraat te Meulebeke, tot het water daar door een roterij verontreinigd geraakte.

Die bewuste 25e juli waren we bezig met aardappelen te kappen toen er enkele vliegtuigen, jachtbommenwerpers, boven ons hoofd kwamen draaien. De vrouwen en nog anderen verscholen zich onder de karren of vluchtten weg, doch wij zagen seffens dat het voor ons niet was. Wij kropen ondanks het geroep van tante Marie, boven op de kar om het goed te zien en we zagen het. Die vijf of zes vliegtuigen vormden één rij en doken recht naar Meulebeke. We zagen de blinkende bommen er uit vallen en fluitend aan snelheid winnen tot zij neerstortten ergens in Meulebeke. De vliegtuigen draaiden nog eens rond voordat zij vertrokken.

Het duurde niet lang of de boer kwam vertellen dat de twee oude huizen die ver uitgebouwd stonden tegenover de anderen, in het begin van de Kasteelstraat, en een flessenhals vormden, plat lagen. Onbedacht antwoordde ik: Dat moet nen ingenieur geweest zijn, want ze stonden lelijk in de weg. Jamaar, zei Mielke, dat oud vrouwtje zit eronder. Miljaar ik heb daar nogal wat moeten horen van tante Marie en de andere vrouwen. Bij dit totaal nutteloze bombardement werden twee burgers en twee kloosterzusters gedood.

Intussen hadden ze in Frankrijk ook niet stil gezeten. De Amerikanen hadden Cherbourg en St-Lo veroverd, de tanks van Patton trokken nu verder op en ook de Britten maakten van uit Caen, dat ook zij intussen veroverd hadden, een grote omsingelende beweging. Bijna een half miljoen Duitsers werd ingesloten toen zij hun omsingeling voltrokken op de 19e augustus. De zak van Falaise was gesloten ten koste van vele duizenden slachtoffers, het merendeels Duitsers.

Vanaf nu ging het vlug en wij volgden alles op de voet, via de Engelse radio. Parijs werd veroverd, de Seine en ook de Somme werden overgestoken. Van uit Douai vertrokken op de derde september Pattons tanks. Voor de avond viel, moesten zij in Brussel zijn. Omstreeks 10 ure kwamen zij België binnen via Rumes, in de omgeving van Doornik achterhaalden zij Duitse troepen; sommige tanks reden aan snelheden van 70 km per uur op de grote wegen.

Er waren twee opmarsroutes voorzien, de meest noordelijke liep vanaf Doornik over Lessen naar Brussel. De zuidelijke spits trok van uit Doornijk via Antoing, Leuze, Ath, Edingen en Halle naar de hoofdstad. Beide spitsen hadden allerhande moeilijkheden en onverwachte tegenstand doch omstreels 20.00 ure reden zij Brussel binnen. De volgende dag werd de haven van Antwerpen ongeschonden veroverd, dank zij het gezamenlijke optreden van de Antwerpse weerstands-groeperingen.

Bij ons steeg de koorts met de dag, hoe dichter de Geallieerden naderden hoe minder wij de Vlaamse gestapo’s nog zagen verschijnen. Velen vertelden dat zij via Breskens naar Holland en zo verder naar Duitsland gevlucht waren. Dat was nog de enige vluchtweg voor Duitsers en zwarten vermits de zuid-oostgrens Doornik, Brussel, Antwerpen afgesloten was. We zagen ook geen veldgendarmen meer en we sliepen weer thuis.

Wat weinig mensen bij ons wisten is dat de Duitsers via Oudenaarde dat op de 5e september bevrijd werd, geprobeerd hebben het geallieerde schild te doorbreken. Na de verpletterende nederlagen vluchtten de Duitsers ongeordend achteruit doch het zouden geen Duitsers geweest zijn als zij zich niet hergroepeerden. Generaal von Zangen moest de ingesloten troepen hieruit helpen.

De Britten en Amerikanen stuurden van langs om meer troepen naar dat veroverde gebied terwijl zij hun posities voortdurend uitbreidden. Op de 6e september rukten zij op tot de Leie, zij veroverden Deinze en Gent; van uit Deinze trokken zij westwaarts. In Olsene namen zij honderden Duitsers gevangen, doch op dat ogenblik was de helft van Oost-Vlaanderen en geheel West-Vlaanderen nog in handen van de Duitsers.

Tussen Menen, Kortrijk, Waregem en Oudenaarde bevond zich nog steeds een machtig Duits leger dat bevel gekregen had in oostelijke richting, de Geallieerde corridor te doorbreken. Vanaf de 6e september probeerden die Duitsers door te breken bij de brug van Eine over de Schelde, zij werden terug geslagen. Er volgden zware gevechten in de driehoek Kortrijk, Waregem en Oudenaarde.

Overal werden de Duitse aanvallen afgeslagen maar er ontstonden op vele plaatsen van die vermelde driehoek, zeer verwarde toestanden. Duitse en geallieerde troepen trokken door elkaar op, soms wemelde het van de Britten en een uur later waren de Duitsers daar weer. Het is dus te begrijpen dat mensen, en speciaal weerstanders, dachten dat zij bevrijd waren en plots stonden de Duitsers daar weer. U begrijpt dat er veel slachtoffers vielen, speciaal bij de weerstanders.

Toen bleek dat er uiteindelijk geen doorbreken mogelijk was namen de Duitsers de beslissing zich achteruit te trekken in noordelijke richting. Tevens kregen zij het bevel de beide Scheldeoevers bezet te houden om op die manier de haven van Antwerpen, die zij kwijt waren, lam te leggen.

Op het ogenblik dat dit alles gebeurde was er bij ons niemand die op de hoogte was van wat er juist voorviel, er werden veel onwaarheden verteld over de toestand van de legers. Iedereen verwachtte op die derde september, toen vernomen werd dat Brussel bevrijd was, ook bij ons de bevrijders te zien verschijnen. In Ingelmunster werden sommigen overmoedig en zij begonnen bij enkele gekende zwarten de inboedel stuk te slaan, zij werden tot staan gebracht door echte leden van de Witte Brigade met aan het hoofd graaf de Montblanc.

Daarop trok de menigte op zoek naar Leander de zwarte commissaris. Ik was er niet bij doch achteraf heb ik gehoord dat zij hem geslagen en geschopt hebben tot zij hem voor dood lieten liggen, maar hij was niet dood, hij is nog kunnen ontsnappen. Op het kasteel werd de commandopost van de Witte Brigade opgericht, tot er plots een groep SS mannen arriveerde. Iedereen kon nog wegvluchten omdat de Duitsers niets vermoedden. Toen zij enkele hanenpoten vonden die gebruikt werden door de weerstanders om Duitse auto’s te saboteren zat het er bovenarms op.

Gelukkig zijn ze vertrokken zonder represailles te treffen, voor hetzelfde geld konden er nog een heleboel burgers de tol betaald hebben, waarschijnlijk ontbrak hen hiervoor de tijd. Diezelfde zondag zijn wij op de achter ons huis liggende velden begonnen met de Rommelasperges op te ruimen. Die eiken boomstammen zijn goed van pas gekomen in de stoof de daaropvolgende winter.

Toen we volop bezig waren met boomstammen naar huis te slepen, reed een groep Duitsers per fiets in de richting van Meulebeke. Eén ervan gaf een schot in de lucht doch we deden altijd voort, tot allemaal die bomen weg waren. De volgende dagen zagen we weinig of geen Duitsers bij ons voorbijkomen, af en toe hoorden we wel wat gerommel in de verte doch we wisten niet af van wat er gebeurde.

Op donderdag de 7e september waren de Poolse troepen reeds Ieper voorbijgetrokken en stonden zij voor Roeselare, ook dat wisten wij bij ons niet. Wij vermoedden dat het einde naderde, doch iedereen bleef voorzichtig en kwam zo weinig mogelijk op straat, het was nu de moment niet meer om risico’s te nemen. Het luchtruim was bijna nooit meer zonder vliegtuigen, af en toe hoorden wij ze mitrailleren en zelfs bommen werpen, soms niet veraf.

Iets na de middag van die donderdag, wilde ik inderhaast nog een boodschap doen. Daarvoor moest ik naar den overkant van de baan, naar de woning van Julien Deblauwe. Ik was nog geen twee minuten binnen of een van zijn kinderen kwam zeggen dat er Duitsers van in de richting van Ingelmunster afkwamen. Zij waren reeds te dicht genaderd opdat ik nu nog over de baan kon lopen, dat zou achterdocht gewekt hebben en ik zou het zeker niet overleefd hebben. Blijf nog wat, zei Julien, tot ze weg zijn.

Ik ben gebleven doch ik heb bijna vier uur moeten wachten vooraleer de weg vrij was. Al die tijd strompelden duizenden en nog eens duizenden soldaten voorbij. Het was één onafgebroken stroom, velen te voet, anderen met alle soorten gestolen fietsen, met wagens, karren en Franse Tombrauxs, een soort sjees. Hier en daar was er een gemotoriseerd voertuig tussen en ook voertuigen met afweergeschut, allerlei kanonnen werden door paarden getrokken alsook hier en daar een auto.

Voortdurend hielden wij het luchtruim in de gaten, gereed om in den onderstand te springen doch gelukkig voor ons was dit niet nodig. Toen de laatste soldaat van dit machtige leger, eindelijk voorbij getrokken was, vluchtte ik naar huis, met het besef, dat ik weer aan een groot gevaar ontsnapt was.

Op dat ogenblik gebeurden er twee zeer interessante dingen, dingen die wij toen niet beseften. Ten eerste dat dit de laatste Duitse soldaten geweest zijn die wij zagen en ten tweede, iets wat we slechts veel later vernamen, dat tengevolge de Duitse beslissing om niet verder in oostelijke richting aan te vallen, dit machtige leger verzameld werd tussen Kortrijk en Menen om van daaruit al over Ingelmunster, Meulebeke, Tielt, Ruiselede en Aalter, stellingen in te nemen achter het kanaal Brugge-Gent, later langs het Schipdonkkanaal en nog later langs het Leopoldskanaal.

Ik was nog geen tien minuten thuis of ik zag een tiental jachtbommenwerpers Typhoons afkomen, het kunnen er ook meer geweest zijn. Ik zag ze opstijgen en een rij vormen, ik wist dat zij gingen aanvallen en ik was er niet naast. Om zien, van bij ons gebeurde het ergens rond Tielt, achteraf vernamen we dat het tussen Tielt en Ruiselede was dat zij diezelfde colonne Duitsers aanvielen die zojuist bij ons gepasseerd was. Volgens de foto’s die ik achteraf zag moet het daar een hel geweest zijn.

DE 8e SEPTEMBER 1944 : BEVRIJDING

Tijdens de nacht werden wij opgeschrikt door een aantal ontploffingen, het waren de Ingelmunsterse bruggen over de vaart, die de Duitsers lieten in de lucht vliegen. De volgende dag, al van vroeg in de morgen, hoorden wij een aanhoudend gedruis in de richting van Ardooie tot Pittem. Vliegtuigen konden dit niet zijn, dit was een heel ander geluid, een aanzwellend gedruis als van duizenden zware motoren.

Wij wisten dat het rare dagen waren en durfden ons nog niet te ver wagen, je kon nooit weten dat er nog Duitsers konden opduiken en als zoiets gebeurde, was je beter niet op straat te zien. Daardoor duurde het tot rond 10 ure in de voormiddag vooraleer wij onze hoop voor waar mochten nemen en dat het inderdaad, Geallieerde tanks waren.

Mensen die van Ingelmunster kwamen, vertelden dat de laatste Duitsers langs de Oostrozebekestraat, Ingelmunster verlaten hadden en dat het in Pittem wemelde van de tanks, de bevrijding voor ons was aangebroken. Op zulk moment voel je een juk van je schouders vallen, je bent weer vrij, je mag je weer overal vertonen, gedaan met de schrik van Duitse veldgendarmen en gestapo’s. Iedereen lachte en danste, kortom ons geluk kon niet op.

Het eerste wat ik deed toen ik zekerheid had, was de ladder uithalen, en op het dak van ons huis leggen. Ik pakte mijn saxofoon en ging boven op het dak tegen de schouw staan en speelde de Brabanconne, tweemaal na één opdat iedereen het ging horen. Het was stil weer en zij hebben het gehoord, zeer ver. Achteraf heb ik vernomen dat veel mensen op dat moment hun tranen niet konden bedwingen, tranen van geluk.

Met het eten nog in onze mond zijn we met een hele groep van onze wijk, met de fiets naar Pittem gereden. Toen we juist voorbij De Krieke waren, halverwege Meulebeke en Pittem, zagen wij tanks door de velden rijden bij Tieltbos. Zij schoten naar een plaats in dat bos. Onze geestdrift werd enigszins afgekoeld want als zij vuurden, dan betekende het dat er daar nog Duitsers zaten en in rechte lijn van waar wij stonden was dat maar ’n paar kilometer.

Later vernamen wij dat de tankspitsen voorop reden en in Tielt en Ruiselede waren enkele Duitse weerstandsnesten achter gebleven waardoor er op die plaatsen gevechten uitbraken met de achteropkomende Poolse Infanterie.

Toen we beseften dat wij op die plaats gevaar liepen zijn we direct door gereden, naar Pittem. Toen we daar kwamen in de hoofdstraat, stond die volgepropt met tanks. Het zag daar zwart van het volk, iedereen wilde die bevrijders zien, het waren Polen en enkelen ertussen spraken Duits, maar we zagen ook nog wat anders.

Een tweetal zeer schone villa’s waar naar het scheen, zeer Duitsgezinde families woonden, waren ze aan het plunderen. Wat we daar gezien hebben grenst aan het ongelooflijke. Daar waren mensen die ik tamelijk goed kende, bezig waardevolle stukken te verzamelen en weg te dragen, anderen konden hun jarenlange, opgekropte woede niet bedwingen en sloegen al wat onder hun handen kwam aan stukken.

Toen we alles eens goed bezien hadden zijn we weer naar huis gekomen maar in Meulebeke was het nog erger dan in Pittem. Overal liepen de mensen op straat met allerhande vlaggen, Engelse, Amerikaanse en Belgische; van waar dat die allemaal kwamen konden we niet begrijpen. Maar toen we in de Kasteeldreef kwamen, stonden zeker duizend mensen waar de familie woonde waar ik nog in de borstelfabriek gewerkt had.

Enkele familieleden waren door de mensen gekend als zeer Duitsgezind en op zulke keren moet de rest, die dat dan minder was, delen in de brokken.

Die menigte stond te roepen en te tieren en wilde de gesloten deuren forceren. Daar heb ik ook een idee gekregen hoe diep de haat er bij sommige mensen in zat. Daar stond iemand aan de deur met de klink er van in zijn handen, ik kende die persoon, evenals iedereen trouwens als een respectabel man, kortom een heer. Ik zie hem zo nog voor mij, met het schuim op zijn lippen en bloeddoorlopen ogen stamelde hij voortdurend dezelfde woorden: ”Geef hem, geef hem” terwijl hij krampachtig die deurkruk omknelde.

Een zestal leden van de Witte Brigade hield bij de poort, met getrokken wapens, de woedende menigte op afstand. Het toeval wilde dat ik de chef van deze groep goed kende, zonder dat ik wist dat hij verzetsman was. Toen ik hem zei dat ik daar lang gewerkt had, mocht ik door, om eens naar mijn oude werkplaats te gaan. Ik ging even in de fabriek en zag dat er weinig veranderd was.

Ik wilde op straat terug keren, maar de chef liet zijn vijf makkers bij de poort staan en hij kwam de overige witte brigademannen (een tiental) verwittigen dat zij de familie moesten evacueren omdat hij niet langer kon instaan voor hun veiligheid.

De hele familie, mannen, vrouwen en kinderen, allemaal asgrauw van de schrik, werden onder bescherming van de verzetslieden, achter de huizen weg geleid. Toch was er één van de verzetslieden die niet kon nalaten, de broer van mijn oude patroon, een klop te geven met de kolf van zijn revolver. Hij werd direct terechtgewezen door de chef met de bedreiging dat hij zijn wapen ging moeten afleveren en de rangen verlaten. Achter de huizen werd de familie weg geleid naar de nu afgebroken gemeenteschool op de hoek van de Rijsel- en de Tieltstraat.

Vanaf dat ogenblik was het voor de witte brigademannen onmogelijk om nog langer de menigte in bedwang te houden. Zij stroomden de winkel, de woning en de fabriek binnen en vernielden alles wat zij tegenkwamen. Onvermijdelijk zaten er hier ook plunderaars en dieven tussen. Intussen waren mijn vrienden terug bij mij gekomen en toen we zagen dat iemand de voorraad flessen wijn aan diggelen begon te slaan, hebben we elk een fles genomen en uitgedronken. Wij waren dat niet gewoon en in het begin smaakte dit ’n beetje zuur maar na de eerste fles, begon het goed te smaken.

Nog voor alles vernield was, begonnen benden uit te zwermen naar andere plaatsen. Intussen werden door de witte brigademannen talrijke mensen opgehaald die, de een al meer dan de andere, Duitsgezind geweest waren. Ook enkele mensen die uitgesproken Vlaamsgezind waren en aan dat Duits zijn nooit hadden deelgenomen, werden opgehaald.

Wij liepen mee met de grootste bende en wat wij die dag gezien hebben grenst aan het ongelooflijke. De haat zat bij veel mensen zo onmetelijk diep dat zij voor geen enkele rede vatbaar waren. Zo zag ik mensen die voorraden levensmiddelen gewoonweg vernietigden, ik wilde tussenkomen en vroeg, “doe dit niet en geef dit toch aan arme mensen die te kort hebben”. Zij negeerden mij gewoon en ik moest zien dat ik wegkwam.

Een andere persoon die ik goed kende, zag ik dingen doen die ik van hem niet verwachtte. Doodkalm stond hij daar met een grote bijl, die hij waarschijnlijk ergens gevonden had. Op de eerste plaats zag ik hem staan bij een fiets, hij bestudeerde hoe hij die fiets kon vernietigen met enkele slagen. Niets ongewoons, zult u zeggen, maar toen zag ik zijn ogen, ze gloeiden als kogels.

Een tijdje later zag ik hem weer, in het huis van de oorlogsburgemeester; hij had nog zijn bijl bij zich en stond voor een gloednieuwe prachtige piano. Niemand mocht hem naderen. “Ik ga ne keer op die piano spelen,” zei hij en hij kapte met zijn bijl op het klavier. Hoe luider de knappende snaren kapot sprongen, hoe heftiger hij te keer ging met zijn bijl. Ik keek naar zijn ogen en zag weer die glans. Ik dacht, deze man is levensgevaarlijk en kan niet instaan voor zijn daden.

Ik zocht de witte brigademannen op en vroeg hun zo rap mogelijk alle verdachten onder bescherming te stellen want er liepen mensen rond, die op dat ogenblik, in staat waren ongelukken te doen. Anderen hadden ook de geneugten van de wijn geproefd en aan sommigen kon je dat al goed zien.

Wat wij die dag allemaal gezien hebben is niet te beschrijven. Zo hebben we een landbouwer gezien die een Duitse faam genoot en toen de meute brandstichters daar arriveerde stond het gehele gebuurte beschermend rond hem. De landbouwer sprong op een tafel en vroeg dat degene die hij misdaan had zijn arm wou opsteken, niemand verroerde. Iemand uit het gebuurte sprong naast hem en zei: “We hebben van hem, heel den oorlog boter, tarwe en aardappelen gekregen aan betaalbare prijzen en als er iemand een hand naar hem wil uitsteken krijgt hij met ons te doen. Iedereen draaide zich om en ging weg.

In een bepaalde straat mocht je in alle cafés gratis bier drinken naar beliefte, alles werd betaald door iemand uit die zelfde straat en die ook geen goede faam genoot. Maar voor alle zekerheid stond een bekende Meulebekenaar, die van niemand schrik had, met een machinepistool op wacht aan zijn deur. De meute trok er ook naartoe maar als ze die man met zijn pistool zagen staan, maakten ze rechtsomkeer.

Ik kende ook die persoon, hij had van niets en niemand schrik. Ik weet uit goede bron dat hij meerdere keren bij boeren op bezoek ging en zei dat die of die mensen waarvan hij zeker wist dat zij veel armoede leden, moesten geholpen worden en onder het mom van de Witte Brigade, gaf hij bevel, die mensen gratis levensmiddelen te bezorgen.

Een ander droef verhaal hoorde ik achteraf vertellen, het gebeurde ook in Meulebeke, diezelfde avond. Op een bepaalde plaats werd de vader meegenomen doordat zijn zoon een gekende Duitsgezinde gevlucht was. De inboedel werd kapot-geslagen en op straat geworpen. Toen de bende verder trok probeerden de moeder met de gehandicapte zoon een deel van het meubilair, weer in huis te slepen. Intussen stond een jonge gast een paar lederen bottines te keuren. De moeder smeekte om ze terug te krijgen doch de plunderaar duwde haar weg en wandelde verder, met de bottines onder zijn arm.

Die dag hebben we gelijk veel mensen de bloemetjes goed buiten gezet en als we ‘s avonds goed geladen door de wijn en het bier thuis kwamen, beseften we pas goed wat vrijheid betekende. In de eerste plaats, met een gerust hart gaan waar je wilde en ook zonder zorgen naar bed gaan. Jammer genoeg waren er veel gezinnen waar die bevrijding ook leed veroorzaakte doordat er gezinsleden waren die dit zelfde geluk niet mochten delen; familieleden vertoefden nog in Duitsland, sommigen daarvan kwamen zelfs nooit meer terug.

De zondag daarop was er in Ingelmunster een optocht voorzien, alle vader-landslievende verenigingen moesten opstappen in de stoet, ook het muziek van het Christen Werkersverbond, waartoe ik behoorde. Een dertigtal muzikanten meldden zich in het lokaal De Drie Koningen, het grootste deel hiervan had in vier jaar zijn instrument niet meer bespeeld. U begrijpt dat zij er voor spek en bonen bijliepen.

Het dorpsplein zag zwart van het volk en ik denk dat ons muziek nog nooit in zijn bestaan een dergelijk succes gekend had. Onder een voortdurend gejubel stapten wij fier door de straten en de enkelen onder ons die regelmatig hun instrument bespeeld hadden, bliezen voor twee en het marcheerde ook.

De jeugdverenigingen die voor den oorlog nog kinderen waren, kwamen nu voor de dag als jongelingen en jonge meisjes en niemand stoorde zich eraan dat hun vroegere uniformen en rokjes nu veel te kort waren geworden, iedereen leefde als in een roes. ‘s Avonds werd de dag afgesloten met een volksbal op het dorpsplein.

De maandag moesten we weer gaan werken bij Mielke Lammertijn, we waren wel bevrijd maar we moesten toch verder onze kost verdienen. Het leven hernam min of meer zijn gewone gang, hele dagen trokken zwermen viermotorige vliegtuigen op naar Duitsland met hun bommenlast. Die dagen was er doorlopend vliegtuiggeronk waar te nemen.

De zondag nadien, de 17e september, was het Meulebeke kermis. Gezien alles als in een stroomversnelling terechtkwam, was het kermisgebeuren, nog een weinig in mineur. Alleen werd er duchtig op los gevierd en uitgegaan.

Op deze dag begon in Nederland de later beruchte slag bij Nijmegen en Arnhem. Veel hebben wij daar niet van geweten buiten dat wij de dinsdagnamiddag een vliegtuig zagen wenden boven ons hoofd? Niets eigenaardig zal je zeggen maar het trok een ander vliegtuig voort, dat was dus een van die befaamde zweefvliegtuigen. Wij waren al zo veel gewoon dat wij er niet verder op letten tot we plots die grote vlieger zagen terugkeren en dat tweede vliegtuig was verdwenen.

Het duurde niet lang of wij hoorden zeggen dat die zwever geland was in de Gavers te Meulebeke en van als we gedaan hadden met werken, zijn we gaan kijken. De mensen die het hadden zien landen vertelden dat een achttal mannen eruit sprongen met de wapens in de handen, gereed om zich te verdedigen. Toen zij van omstanders vernamen dat zij in Belgie waren, leken zij opgelucht; ze waren verdwaald, beweerden ze. Daar zal wel één tussen gezeten hebben met veel geld, zeiden de mensen.

Wie dacht dat nu het gouden manna uit de lucht ging vallen kwam bedrogen uit. Het enige dat we reeds lang moesten missen was chocolade en die hadden de soldaten in overvloed, maar het grootste deel hielden zij voor de schone meisjes. Daarnaast was nu volop eierpoeder en melkpoeder te krijgen. Voor ons was dit niet interessant maar voor veel mensen in de steden zal dit wel een zegen geweest zijn.

Iets anders wat we ook vonden langs den openbare weg, waren jerrycans, de geallieerde soldaten gooiden die gewoon weg als zij hun tank gevuld hadden. Ieder vrij moment zochten we de grachten uit langs de grote wegen tot we er 22 hadden, juist genoeg om een vlot te bouwen waar we jaren naéén, veel plezier mee beleefd hebben.

We plaatsten tien jerrycans naast elkaar, met de handvaten in dezelfde richting, daar staken we een lat door. Met tien andere maakten we dezelfde bewerking, daarna legden wij ze met de handvaten tegen elkaar en de opening naar onder. We maakten een omkadering in hout met langs de bovenkant, twee naast elkaar liggende planken, achteraan maakten wij de overige twee bidons met de opening naar onder, vast aan het kader en onze boot was klaar om te varen.

Maar om te varen moet ge een watering hebben en we losten dit heel simpel op. Op den hoek van onze eigendom was de beek maar een paar meter breed, daar legden wij een dam. Hierdoor creëerden wij een water oppervlakte van 50 meter lang, drie meter breed en een waterhoogte van 40 tot 60 centimeter.

We konden er met vier volwassenen op staan. De zomer nadien als het warm weer was beleefden we topmomenten met ons vlot. Hoeveel mensen dat er op gestaan hebben en soms ook afgevallen is niet te schatten. Toen waren er bij ons en ook in de Ter Borgt weiden iedere winter overstromingen, het water kwam soms tot aan ons huis te staan. Wij vaarden over de kolkende kleine Deve, naar overstroomde weiden.

Op donderdag den 21e september was het redelijk mooi weer, hoog boven ons vlogen al bijna den hele dag zwermen bommenwerpers aan en af. De lucht was een beetje mistig, brandsmoor noemden de ouderen zulk geluchte. In alle geval, de tijd dat wij voortdurend omhoog stonden te staren, was al lang voorbij, tot we plots omstreeks 12.45 ure een verdacht geluid hoorden.

We sprongen buiten want we wisten dat er iets aan het gebeuren was. Schuin boven ons zagen we twee vliegtuigen in moeilijkheden, een ervan was de helft van zijn staartstuk afgerukt en daaraan hing er iets te slingeren. Het vliegtuig kwam om zijn as tollend met de kop voorop, naar beneden gedonderd, het tweede toestel vloog nog een eindje in horizontale richting. We zagen vier parachutes verschijnen en onmiddellijk na die vierde parachute, kantelde het vliegtuig en rechtop tollend en brullend, kwam het ook, wentelend om zijn as, naar beneden.

Door de tollende beweging van beide vliegtuigen, was er geen enkel bemanningslid nog in de mogelijkheid de vliegtuigen te verlaten. Met ontzetting staarden we naar de als maar groter wordende toestellen waarvan het ene de indruk gaf dat het dichtbij ons zou te pletter vallen.

Het verste vliegtuig dat uiteindelijk in de Vuilputstraat te Ingelmunster zou neerstorten, dichtbij de hoeve Baeckeland, was intussen het deel van zijn staartstuk en geschutstoren kwijtgeraakt. Toen zagen we ook dat er een gescheurde parachute achteraan hing te slingeren, zij scheidde zich ook af en aan die parachute dwarrelde duidelijk zichtbaar, een lichaam.

Sergeant Miller Leroi, de staartschutter stortte te pletter op de hoek van de vlashangar van Georges Verhaest in de Krekelstraat. Het andere toestel kwam rondtollend naar beneden en je kunt u niet voorstellen hoe ontzettend groot zulk toestel wordt als het recht op u afkomt. Ik had dit al eens meegemaakt, toen stond ik op het blote veld, maar nu stond ik vlakbij onzen onderstand.

Hoe dichter het de grond naderde, hoe beter we zagen dat het niet op ons ging vallen, het stortte neer op de Zwartenhoek, dichtbij den oever van de grote Deve (een paar honderd meter verder dan de plaats die bij het bezoek van die Amerikaanse overlevenden, 50 jaar na de ramp, door een vlag was aangeduid.) In rechte lijn lag het toestel dat gedeeltelijk in de grond verdwenen was op vijf à zes honderd meter van waar we stonden te kijken, vlak voor ons huis.

In minder dan een minuut stonden we ter plaatse, ik ben er bij geweest tot op minder dan honderd meter. Daar lag een wiel te branden, de band eromheen was zeker een man hoog en had een doormeter van een halve meter, er waren omstanders die van de brandende binnenband, probeerden stukken af te snijden. Wij wilden nog dichter bij het brandende wrak toen we terug geroepen werden door de Ingelmunsterse politie die intussen aangekomen was Charelke van Jean Karels schreeuwde moord en brand dat we daar weg moesten en hij had gelijk.

Nauwelijks waren we terug op de straat, zo’n 150 meter van het toestel, toen de eerste bom ontplofte. De stukken metaal hoorden we rond ons vliegen, iedereen liet zich vallen en bijna onmiddellijk ontplofte er een tweede bom. We zagen een brandend stuk van dat vliegtuig met een grote boog wegvliegen en terechtkomen op de schuur van landbouwer Vanderhougstraete, (nu Herman Defour), in korte tijd stond bijna heel zijn schuur in lichtelaaie.

De pompiers van Ingelmunster moesten direct ingrijpen en blussen. Bij de ramp kwamen dertien bemanningsleden om het leven. Een vrouw die vlakbij woonde en bij ons te Lammertijns werkte, vertelde dat zij de verkoolde slachtoffers gezien had die de soldaten ‘s avonds van tussen de wrakstukken haalden. Zij had gezien dat zij maar halve grootte meer waren; zij liggen begraven op het Amerikaanse militaire kerkhof van Henri-lez-Chapelle, tegen de Duitse grens.

De zondag daarop was het Ingelmunsterkermis en moesten wij weer met het muziek door de straten trekken. Deze keer kwamen maar een twaalftal muzikanten meer opdagen, de ouderen lieten het afweten.

Er waren wel tien cafeetjes waar er een orkestje speelde maar de meeste jonge gasten trokken naar de zaal van Palmer Bleekers (Palmer Vanhaverbeke). Deze toen zeer bekende zaal was een opgekalefaterde oude paardenstal achter café De Zwarte Leeuw, die nu verdwenen is voor het marktplein, en waar je de zondagmorgen je fiets kon stallen voor een half frankske. Maar bij speciale gelegenheden kwamen de linten boven en zat er altijd een uitgelezen orkestje te spelen.

We konden onze oren niet geloven toen we vernamen dat de Duitsers nog altijd een front vormden in de omgeving van Maldegem, zo een 30 kilometer van bij ons vandaan, Op de 6e october hebben de Canadezen langs het Leopoldkanaal een grote aanval opgezet die door de Duitsers werd afgeslagen. Toen hebben zij hun aanvallen gesplitst en zij hebben al over de Westerschelde de Duitsers in de rug aangevallen.

Na vier weken hard vechten was de volledige linkeroever van de Schelde van Duitsers gezuiverd; Knokke en Zeebrugge werden bevrijd, begin november. Daarna werd het schiereiland Walcheren en de volledige rechteroever van de Schelde veroverd, rond half november. Op het eind van die maand vaarden de eerste schepen de haven van Antwerpen binnen, wat van oneindig belang was voor de bevoorrading van de troepen.

Hiermede was een nieuw tijdperk begonnen in de strijd om de haven van Antwerpen. De Duitsers wilden die zomaar niet laten in gebruik nemen. Nog voor de haven vrij kwam begonnen de eerste V 1-s te vallen in en om de haven; een ander nieuw wapen deed zijn intrede, de V 2. Deze waren nog gevaarlijker, je hoorde ze niet komen. Zij werden tot in de stratosfeer gelanceerd en stortten zich met een duizelingwekkende snelheid op hun doel. Duizenden mensen ontvluchtten de stad en kwamen hun heil zoeken in Vlaanderen, ook bij ons.

Toch kwamen veel inwoners van Antwerpen om het leven. De grootste ramp gebeurde toen een V 2 op de cinemazaal Rex neerstortte, er waren 450 doden. Wij hoorden ook vertellen van die Antwerpse vluchtelingen dat in de Kempen, gespecialiseerde ploegen luchtafweer, bestaande uit vrouwelijke soldaten zeer veel van die vliegende bommen neerschoten of ten minste uit hun koers brachten zodat zij in een andere richting vlogen. Sommige piloten van jachtvliegtuigen waren ook behendig om ze neer te halen, zij vlogen er naast en met de tip van hun vleugel deden zij de bom kantelen.

Rond die tijd gebeurde er nog iets dat veel beroering opwekte. Op zekere dag werd iedereen verwittigd dat al het geld moest ingeleverd worden, wij konden het inruilen tegen nieuw geld, 2000 frank per persoon. Het overige werd op een rekening geplaatst, een zeker percentage kon achteraf bij tussenpauzen uitgewisseld worden; het grootste deel werd op een rekening geblokkeerd. Voor de mensen gelijk wij, en het grootste deel der arbeidersgezinnen, was dit geen probleem, maar voor degenen die zakken geld vergaard hadden tijdens den oorlog, was dit een ander paar mouwen.

Een landbouwer uit Meulebeke kwam met een grote zak op zijn rug naar het uitwisselingslokaal gereden, iedereen had hem in de gaten toen hij binnen trok met die zak die hij tegen de muur plaatste. Hij handelde zijn zaken af, hij nam de zak mee naar buiten en goot hem uit voor de ogen van de curieusneuzen, hij zat vol hooi en oude gazetten.

Het werk bij Emiel Lammertijn was gedaan en nu konden we gaan doppen. Op dat moment waren er zeer veel werklozen, zeker meer dan duizend in Ingelmunster. Er was nog volop rantsoenering doch het vlees en broodrantsoen was verhoogd en het meel was van een betere kwaliteit. Waaraan er nog een groot tekort was, waren de kolen. Veel koolmarchands reden met hun vrachtauto’s naar de koolmijnen om ze zelf op te halen doch zij moesten ze overdekken met een doek, ofwel enkele mannen meenemen die op de vracht zaten om de dieven met stokken op afstand te houden.

Alle verzetslieden moesten hun wapens inleveren maar dat viel bij velen in geen goede aarde. Het O.F. het, onafhankelijkheidsfront, een van de vele weerstandsbewegingen, weigerde en in Ingelmunster bezetten zij het verwoeste gebouw dat gedurende den oorlog Het Vlaams Huis was (later Unic). Voor de deur bouwden zij een wachthuisje met zandzakjes en dag en nacht stond daar een van hun leden op wacht, geweer aan de schouder en de bajonet erop.

Naarmate de havens in Frankrijk, Zeebrugge en Antwerpen op volle toeren begonnen te werken kwamen meer producten binnen die we jaren hadden moeten missen, zoals bananen en sinaasappels.

Op den elfden november werd een vooroorlogse traditie in ere hersteld, de oudstrijders van 14/18 vierden feest. Er was een optocht en een hulde aan het standbeeld voorzien waarna er een middagmaal volgde en ‘s avonds was er bal in Cinema Albert, in de Oostrozebekestraat. Wij werden daar op uitgenodigd met het muziek uit De Drie Koningen, de gilde. U zult het nooit geloven maar we waren nog met zes man, ik saxo-alto, Mielke Callens trompet, Vàlere Callens bugel, Remi Bruneel tuba , Maurits Vanthournhout met de grosse-caise en zijn zoon André als trommelaar.

Vermits wij maar met zoveel waren, mochten we de hele dag bij hen blijven, ook om te gaan eten. Ik ga het heel mijn leven onthouden, het was te Dielke Puttens in Het Brouwershof achteraan in een zaal, die waarschijnlijk aan de brouwerij Van Honsebrouck toebehoorde. Dat was nog voor Odiel Vandeputte in Het Sterreke woonde, hij hield toen beenhouwerij in de Oostrozebekestraat. Wat ik daar heb zien binnenspelen grenst aan het ongelooflijke. Stel u voor, we waren pas twee maand bevrijd en ze zetten daar zoiets voor uw neus. De schellekes vlees die ik binnen gespeeld heb telde ik niet maar het waren er veel, maar wat ik van die oudere mensen zag, is gewoon niet te geloven.

Iedere zondag was er nu bal in de zaal Plaza in de Kapellestraat te Meulebeke. Gewoonlijk waren dat orkestjes van een drietal mannen. Ik had met Gerard Verbeke, de toen zeer gekende Meulebeekse accordeonist, reeds een akkoord om ook daar eens te gaan optreden, toen ik voor de eerste keer onverwacht gevraagd werd.

Die dag moest daar in diezelfde zaal, een accordeoniste uit Izegem, Gabrielle Vantournhout spelen met Valère Desmet uit Ingelmunster en Jan Vandaele, een gekende saxofonist uit Izegem. Jan liet weten dat hij ziek was maar achteraf hoorde ik dat hij elders speelde waar meer te verdienen was. Daardoor kwam de patroon, Achiel Descheemaeker, mij vragen als vervanger. Zo kwam het dat ik eind november 1944 begonnen ben aan een hobby die bijna dertig jaar zou duren.

Intussen voerden de Amerikanen massaal bevroren vlees naar Europa, nu konden we biefstuk eten zoveel als we wilden want er waren veel mensen die dit bevroren vlees niet lustten. HET ARDENNENOFFENSIEF

Op zaterdag de 16e december begon totaal onverwacht voor iedereen, het Ardennen offensief. De Geallieerden die nog hun wonden zaten te likken na hun nederlaag bij Arnhem, verwachtten zich hieraan nog het minst. Alleman zei; het zijn de laatste pijlen die Hitler verschiet, en het was nog juist ook.

In alle stilte hadden de Duitsers een machtig leger samengetrokken waarmede zij wilden optrekken naar de haven van Antwerpen. Duizenden tanks, waaronder de machtige koningstijgertanks en honderden vliegtuigen, waren van de partij en zij sneden er door als een mes door de boter. Drie dagen later kregen zij hun eerste tegenslag toen de Amerikanen het belangrijke wegenkruispunt van Bastogne bleven verdedigen, de Duitsers omsingelden de stad maar zij zijn er nooit binnen geraakt.

De ene na de andere stad werd door de Duitsers veroverd, Wiltz, Sankt Vith, Malmedy, La Roche en zo verder. Op veel plaatsen gebruikten de Duitsers ongeoorloofde middelen, zo beschikten zij over eenheden die perfect Engels spraken met een Amerikaanse tongval. In Amerikaanse uniformen en met veroverde jeeps mengden zij zich tussen de soldaten. Op plaatsen namen zij de wacht over op bruggen of stuurden colonnes een verkeerde richting uit. Wanneer zij ontdekt werden, werden zij onmiddellijk doodgeschoten.

De Duitsers richtten ook moordpartijen aan, zo werden bij Malmèdy meer dan 200 Amerikaanse krijgsgevangenen afgemaakt. Op plaatsen waar zij hinder ondervonden hadden van weerstanders, werden tientallen weerloze burgers zo maar doodgeschoten, zoals in Bande, een klein dorpke 10 km voorbij Marche-en-Famenne. Voor hun offensief hadden de Duitsers het ogenblik zeer goed gekozen, de wegen lagen vol sneeuw, waarop de Amerikanen zich niet zo goed voelden. De lucht was mistig zodat hun vliegtuigen niet ter hulp konden komen en het was dit feit waarover fel gediscuteerd werd op vrijdagnamiddag de 22e december.

Die dag moesten we gaan doppen om twee uur in de vroegere weverij Depla in de Bruggestraat te Ingelmunster, rechtover de nu bestaande Roverin. Zoals ik reeds vertelde waren er honderden doppers, daar werd verteld dat de Duitsers een systeem ontdekt hadden waarbij zij in de mist en ook in de duisternis konden zien. Op die dag was het tamelijk mistig, een zichtbaarheid van minder dan 200 meter.

Diezelfde persoon vertelde ook dat zij van op grote afstand troepenbewegingen en ook massa ‘s volk konden zien. Alle omstanders waren onthutst en we vroegen ons af of zij werkelijk nog gingen kunnen terugkeren tot we plots het aanzwellende geluid van een vliegtuig hoorden dat een duikvlucht maakte. We hoorden het boven ons hoofd passeren.

Op den overkant van de straat was toen een gracht, zeker twee meter diep, en toen het vliegtuig enkele seconden later neerplofte, lagen alle duizend doppers in die diepe gracht, ongelooflijk en toch echt waar, zo vlug ging dat. Ik lag een van de onderste en ik had overal blauwe plekken, toch hebben we achterna hartelijk gelachen alhoewel we twee minuten schrik beleefd hadden.

Door de mist hadden we niets gezien maar het duurde niet lang voor we vernamen dat het toestel neergestort was in het Kerkestretje, twee huizen waren vernield. Gelukkig waren die mensen niet thuis op het ogenblik van de ramp. Eerst werd nog gezegd dat er in dat ene huis een oud vrouwtje de dood vond, wat achteraf gelogenstraft werd.

Twee dagen voor Kerstdag klaarde het weer op en de Amerikaanse vliegtuigen konden weer opstijgen. Nu zal het rap keren, zeiden de mensen. Maar ook de Duitsers gaven zich nog niet gewonnen. Het was al nachten naéén dat wij gewekt werden door een eenzaam Duits vliegtuig, waarschijnlijk zal dit één van de eerste straalvliegtuigen geweest zijn die de Duitsers toen al fabriceerden, de M E 262.

Dit alles hebben wij maar jaren later vernomen, het was schroefloos en werd voortbewogen door raketmotoren zoals de V 1-s. Het vloog veel sneller dan de geallieerde toestellen en was de voorloper van de huidige moderne vliegtuigen, doch de bouw er van werd door Hitler tegengehouden ten voordele van de vergeldings wapens. Als er ergens een lichtje scheen mitrailleerde het er naar, ook het afweergeschut schoot er naar, maar iedere nacht keerde het terug.

De 24e december was er ter gelegenheid van Kerstavond, bal in Bleekers zale, dat was natuurlijk iets wat we niet konden laten voorbijgaan. De waarschuwingen tegen dat Duits vliegerke sloegen we in de wind, het zou nu niet meer komen. De mist was verdwenen, het afweergeschut zou het nu wel krijgen en ook de Engelse nachtjagers gingen het nooit tot hier laten komen, we waren daar gerust in.

Om 12 ure was er middernachtmis en daarna trok iedereen naar huis. Ik ging mee met vrienden door de Gentstraat te Ingelmunster. Er lag sneeuw, het was heldere volle maan en er zat geen wolkske aan de lucht, het was bijna zo klaar als overdag. Het moet iets over één ure geweest zijn toen we het hoorden afkomen, het vliegerke.

Rap als de wind verborgen wij ons achter de huizen, nu en dan schoot het met zijn boordwapen. Iedere keer dat wij onze schuilplaats wilden verlaten, hoorden we het weer afkomen, we voelden ons absoluut niet op ons gemak. Toen ik dacht dat het een beetje veilig was, ben ik per fiets, tussen de huizen naar huis gekomen. Op de dorpsplaats was het daar weer doch ik kon me verbergen achter de huizen.

Ik zat met de bibber op mijn lijf want ik moest nog over de kale kouter, 500 meter bloot sneeuwveld waar ik mij nergens kon verbergen. Aan het laatste huis van de Meulebekestraat, De Renne noemden wij dat huis met twee vlasschuren er naast, stopte ik een poos om te luisteren. Ik hoorde niets en besloot het erop te wagen. De wegen lagen glad en toen heb ik daar een rit tegen het uurwerk gereden. Toen ik nog 50 meter verwijderd was van Mielke Lammertijn zijn ast, hoorde ik het weer komen

Met het zweet in mijn nek spurtte ik naar de beschermende schaduw van de cichoreiast. Ik drukte mij tegen de muur en zag het op geringe hoogte boven mijn hoofd passeren. Het maakte een bocht en ik dacht al dat het mij gezien had, doch het begon naar iets te schieten al de kanten van het veld. Later vernam ik dat het geschoten had aan den Hogen Abeele in de Veldstraat te Meulebeke, naar een autobus van de garage Adolf Verthé, ook uit Meulebeke. De chauffeur was dood en hij reed in op het huis van Jozef Defraye, op de hoek van de Veldstraat en de Meerlaanstraat. De enige passagier, zijn zoontje dat naast hem zat, overleefde het.

Ik heb toen het vliegerke nooit meer gehoord en ben dus behouden thuisgeraakt maar ik ben niet beschaamd om te zeggen dat ik die nacht, doodsangsten heb uitgestaan en er achteraf nog dikwijls van gedroomd heb. Ik zal heel zeker niet de enigste geweest zijn die deze Kerstavond heel lang zal onthouden hebben. Gegarandeerd zullen er die nacht evenals ik, nog zeer veel met de bibber op het lijf, naar huis gevlucht zijn.

De 26e december bereikten de Duitsers het verste punt van hun aanval. De Duitse 2e pantserdivisie, vooraf gegaan door hun Koningstijgertanks, drongen door tot Celles op acht km van Dinant en de Maas. Hun positie was gekend vermits voortdurend Amerikaanse verkenningsvliegtuigen iedere beweging mededeelden. Tussen die Duitse gemotoriseerde troepen waren er al verschillende voertuigen die moesten aan de kant blijven staan, de benzine tank was leeg, de voorraden die zij gehoopt hadden te vinden, waren er niet.

Plotseling begonnen de Amerikanen een gezamenlijke aanval. Van uit de lucht doken honderden Typhoons, jachtduikbommenwerpers neer op de colonne, terwijl ze op de grond aangevallen werden door honderden tanks en anti tankgeschut. uit het Amerikaanse 2e pantserleger. Het gevecht draaide uit op een ware slachting, tegen zulk geweld waren de Duitsers niet opgewassen. Hun leger werd van de kaart geveegd.

De Duitsers hadden gehoopt dat zij vlug Luik en Antwerpen gingen bereiken en beslag leggen op de geallieerde voorraden, speciaal benzine, doch hun berekening kwam slecht uit. Nergens veroverden zij hetgeen zij zochten. Daardoor vielen er op andere plaatsen veel tanks en voertuigen zonder brandstof. Nu nog altijd staat er op het dorpsplein van La Gleize, vlak voor een zeer mooi museum, een Koningstijgertank die daar is stilgevallen en als attractie, is blijven staan.

Van overal kwamen versterkingen toegestroomd, reeds op de 26e december was er een kleine opening in de omsingeling van Bastenaken. Een paar dagen later was het stadje volledig ontzet. Rond de 20e van januari waren de Duitsers tot op hun vertrekpunt terug gedreven. Beetje bij beetje trokken de Geallieerden Duitsland binnen. Hitler riep alle mannen tussen 15 en 55 jaar onder de wapens, kinderen en ouderen, Volksturms. Zij kregen anti tankwapens zoals de pantservuist, en je mag het vrij geloven, velen gebruikten deze want de verering voor hun führer was (nu nog trouwens bij veel Duitsers en aanhangers) zo groot dat zij er voor wilden sterven.

Ook rond die tijd werd door het hoofdkwartier een “Führerbevel” uitgevaardigd waarin stond dat alleen Hitler gemachtigd was bevelen te geven bij eventuele aanvallen of verplaatsingen. Dit order vermelde ook dat het ten strengste verboden was om achteruit te trekken zonder bevel, zich over te geven of er zelfs over te praten. Wie zich hier aan schuldig maakte moest voor een snelgerecht verschijnen en direct na het uitspreken van het vonnis werd de straf, die bijna altijd de doodstraf was, uitgevoerd.

De persoon werd opgehangen met een bord op zijn borst “Ik ben een verrader.” Ofwel werd de persoon bij verstek ter dood veroordeeld wanneer hij zich overgegeven had, maar dan werd zijn familie opgepakt. Hoe nijpender het werd voor de Nazi’s, hoe meer zij hun waar gelaat toonden.

Bijna iedere zondag moest ik nu gaan spelen met de een of andere accordeonist. Van de oorlog ondervonden wij niet veel meer, tenzij eind maart. Ik kan niet meer zeggen welke dag het was, ik weet alleen nog dat het in de voormiddag was dat wij plots een vliegtuig hoorden neerstorten. Toen wij buiten sprongen was het toestel reeds verdwenen maar een parachutist daalde neer achter de spoorweg.

In minder dan geen tijd waren we al gaan zien waar die man geland was, we vonden hem in de Lammekensknokstraat tussen de bocht aan de Schijvingput en het huidige Wilgenhof op de grens met Meulebeke. Het was een zeer jonge gast en hij zat op den boord van de gracht. Charles Lefevere, beter gekend als Saeten Feevers uit Meulebeke, die nog in Amerika gewoond had kon Engels en sprak met hem.

Dan zijn we gaan kijken waar zijn vliegtuig lag, dit was midden het veld dat de oostelijke hoek vormt met de Bruggestraat en de Meersstraat, aan Vanackers. Heel dicht mochten we er niet bij van Charelke van Jean Karels. Toch zagen we dat het net als dat vliegtuig achter Lammertijns, binst de mobilisatie, midden een ronde put van een drietal meters, volledig in de grond verdwenen was. Ook nog een tweetal vliegende bommen storten ‘s nachts ergens in onze omgeving neer.

Het voedselvraagstuk werd met de dag kleiner. De meest nijpende kwestie bleef deze van de koolmijnen. Achiel Vanacker werd eerste minister en hij hield zich daar speciaal mee bezig. Hij trok in groten getallen vreemde arbeiders aan, hij gaf ook grote voordelen aan de mijnarbeiders waardoor hij de bijnaam kreeg van Achiel Charbon.

Reeds in het begin van het jaar waren de Russen van uit het oosten, Duitsland binnen getrokken en toen al vernamen we hier reeds dat zij geen mededogen kenden voor de Duitse burgers. Als we het al mochten geloven wat er verteld werd, was verkrachten, moorden en branden, schering en inslag.

In het westen rukten de Geallieerden op tot tegen de Rijn. Op de middag van de 7e maart, konden de Amerikanen de brug van Remagen veroveren. Enkele Duitsers probeerden nog om ze te laten springen, doch hun poging gelukte slechts gedeeltelijk. De Duitse Majoor en enkele ondergeschikten, die verantwoordelijk waren voor deze mislukking, werden op persoonlijk bevel van Hitler gefusilleerd.

Wanneer de Duitsers goed beseften wat er gebeurde, was een volledige tankbrigade en een divisie manschappen met hun materiaal, over de Rijn. Tien dagen later stortte de gedeeltelijk vernielde brug in, maar toen lagen er al verschillende vlottende bruggen over de stroom. De Amerikanen zwermden uit in alle richtingen en enkele dagen later deden zij hun eerste gruwelijke ontdekking, het concentratiekamp van Buchenwald.

Het ene kamp na het andere werd bereikt en zij waren allemaal even gruwelijk. Sommige legeroversten deden hun soldaten die kampen bezoeken zodat hun soldaten nu ten volle konden begrijpen waarvoor dat zij hun leven gewaagd hadden. Met afschuw bezagen zij die levende, en hemelshoge bergen dode skeletten. De wereld gruwde bij het zien van die afschuwelijke foto’s die hiermede het ware gelaat toonden van het nazisme en rassenhaat; alleen al zes miljoen joden waren vermoord en door die verbrandingsovens in rook opgegaan.

Nu, na het zien van die afschuw wekkende beelden en verhalen in radio en pers, groeide de angst nog meer bij de familieleden van de honderden politieke gevangenen die soms om onbegrijpelijke redenen door de Duitsers opgepakt waren en waarvan men sedertdien niets meer gehoord had. Het kamp van Breendonck was al een tijdje ontdekt en men dacht dat het onderste uit de kan van wreedheid geledigd was, maar Breendonck was slechts kinderspel bij hetgeen de Amerikanen, en ook de Russen dagelijks ontdekten. In het oosten werden Treblinka, Sobibor, Majdanek en iets later Auschwitz-Birkenau bevrijd, onvoorstelbaar en ongelooflijk wat daar allemaal gebeurd was, dit kon in geen woorden uitgedrukt worden.

Naarmate de Geallieerden verder doordrongen in Duitsland werden er verplicht en ook niet verplichte arbeiders bevrijd, doch dat gebeurde maar met mondjesmaat. Zeer veel van die mensen waren verderop te werk gesteld rond Hamburg, Berlijn, zelfs tot in Leipzig of Maagdenburg dat door de Russen bevrijd werd. Wie er wel regelmatig naar huis kwam waren Vlaamsgezinde mensen die bij de bevrijding opgepakt werden, maar waarvan niet kon bewezen worden dat zij de wapens gedragen hadden tegen België.

Met spanning werd uitgekeken naar het verdere verloop van de strijd die zowat door iedereen als de Duitse eindstrijd bestempeld werd. De hoop steeg toen op het eind van april, in radio en pers, verondersteld werd dat Hitler gevlucht was ofwel dat hij zelfmoord gepleegd had, want, Martin Bormann was de nieuwe Führer.

Sedert enkele dagen hadden de Russen en de Amerikanen ten zuiden van Berlijn elkander bereikt. De Russen hadden Berlijn omsingeld en zij vochten in de straten. Er kwam nog een bericht dat Hitler getrouwd was met Eva Braun en dat ze samen afscheid genomen hadden van het leven. Nog meerdere kopstukken pleegden zelfmoord en anderen trachtten te vluchten.

Op de avond van de zevende mei vernamen we dat Duitsland gecapituleerd had en dat het de volgende dag officieel zou ondertekend worden waardoor die dag in het vervolg, als V dag zou erkend worden. Die volgende dag, de 8e mei, was nu toevallig de trouwdag van onze goede buurman, Willy. Zoals het de gewoonte was zaten we duchtig te schieten met carbure kanons die door de boeren gebruikt werden om de vogels weg te jagen.

De volgende ochtend kwam mijn schoonbroer, Remi Kesteloot, op bezoek en hij vertelde dat er reeds overal duchtig gefeest werd de avond voordien. Hij lachte met mij omdat ik op zulke avond en dan nog als muzikant, daar niet bij was, maar dat zal hem voorzeker nog dikwijls gespeten hebben dat hij dit zei. Zes weken aan een stuk heb ik op alle denkbare uren van de nacht, de Brabanconne staan spelen voor zijn deur, hij heeft er nooit iets van gezegd. Hij wist wel hoe dit kwam. ACHT MEI 1945 : D-DAG

Die achtste mei 1945 is een dag geweest zoals er maar weinige komen in een mensenleven. Kort na de middag ben ik vertrokken naar Ingelmunster, met beide instrumenten want ik verwachtte mij er aan dat Hilaire Parmentier op post zou zijn en zijn saxofoon terug zou vragen, wat ook gebeurde. Er was een optocht voorzien die namiddag met het muziek en alle vaderlandse verenigingen die je maar kon denken trokken mee.

Deze keer waren er al een twintigtal muzikanten aanwezig. Naarmate de namiddag vorderde, werden de drommen toeschouwers langs weerszijden van de baan groter en luidruchtiger. Hoe dikwijls we die namiddag Its a long way, to tipperairy, de Marsellaise en de Brabanconne gespeeld hebben valt bij schatting niet te benaderen. En het toppunt was nog, hoe meer wij dit speelden, hoe luider de zwermen meezongen.

Alle cafés zaten bomvol en wij trokken spelend van de ene naar de andere tot iedereen zich verzamelde op het dorpskruispunt tussen het Paradijs (vroeger op den hoek van de huidige markt) en het toenmalig stadhuis, voor een volksfeest zoals Ingelmunster er zeker nog nooit een gekend had.

Iemand, als ik mij niet bedrieg Libor D’hont, had een verlichting opgehangen aan de huizen en een sterke geluidsinstallatie zorgde voor de ambiance. Die openbare verlichting hadden we vier jaar moeten missen en het deed vreemd aan dat wij nu geen vrees meer moesten hebben van dat vliegerke.

Door de micro werden regelmatig namen genoemd van mensen die deze dag of ook de dag voordien uit Duitsland terug gekeerd waren wat telkens op applaus onthaald werd, maar tevens het bittere besef opleverde, dat niet alle gezinnen aan die feestroes konden deelnemen. Er waren nog zeer veel dorpelingen die onrustig, op nieuws wachtten van een broer of vader.

Intussen was het grote volksfeest volop bezig midden op de straat en heel de gemeenschap nam er aan deel. Iedereen danste met om het even wie, er was geen onderscheid noch in rang noch in stand. Mensen die elkaar in een tijdje niet meer gezien hadden vielen in elkaars armen, kusten, zongen, dansten en dronken veel bier.

Op zeker ogenblik werd afgeroepen dat Robert Bultinck en Victor Schotte, twee politieke gevangenen, in Brussel aangekomen waren, een groot gejuich ging op. Er was reeds een auto op weg om ze af te halen en ze gingen weldra op het feest verschijnen, werd aangekondigd. Later is gebleken dat hier een grote kwakkel geschoten werd want spijtig genoeg zijn zij nooit teruggekomen. Op dat ogenblik, behoorden beiden reeds bij de miljoenen slachtoffers.

Het moet zo rond drie uur geweest zijn dat ik naar huis sukkelde en de eerste keer stopte aan de deur van mijn zuster Lia, in de Meulebekestraat, om de Brabanconne te spelen. Ik herinnerde mij ook nog dat ik de eerstvolgende dagen met het muziek op huldigingfeesten moest gaan spelen want vanaf nu kwamen er dagelijks mensen terug uit Duitsland.

Zeker twee maanden naéén was er dagelijks ergens een huldiging en telkens werden we gevraagd met het muziek. Soms waren we met tien of twaalf, maar het gebeurde ook dat wij maar met een drietal waren. Gelukkig zat ik toen aan den dop, anders was het niet mogelijk geweest. De anderen eisten dat ik er altijd bij was terwijl zij soms moesten passen, wat ik begreep. Het merendeel moest ‘s ochtends weer in de fabriek staan. Mielke Callens was toen verkoper van Het Volk en we zijn ‘s ochtends om vier uur nog al spelend naar de statie gegaan om zijn gazetten af te halen. Iedere nacht ging ik trouw de Brabanconne spelen.

Iedere weggevoerde die thuiskwam werd gehuldigd door zijn buren. Er was een optocht naar het standbeeld en daarna trokken zij weer naar hun wijk waar er een volksfeest plaats greep, dat kon in een schuur, tent of in open lucht zijn. Gewoonlijk was er dan een orkestje en op het merendeel van die feesten was er bier à volonté. De wijken onderling regelden hun feesten naar de vrije datums waarover wij beschikten met ons muziekske. Vrienden muzikanten uit Meulebeke maakten daar juist hetzelfde mee als wij.

Op onze wijk waren er maar een drietal weggevoerden, daarbij waren de gebroeders André en Gerard Mattan, mijn kozijns. Gerard is behouden terug gekomen doch André heb ik door soldaten zien terugbrengen in een klein vierkantig, houten koffertje, een urne noemden zij dat. Het was den eerste keer dat wij zoiets zagen en het deed zeer vreemd aan te bedenken dat dit André was.

Anderen hadden meer geluk, in het bijzonder als het dan nog mensen waren die zeer veel ontberingen geleden hadden en van uit het een of ander concen-tratiekamp naar hun woonplaats konden terugkeren. Zo bevond ik mij tussen de vele toeschouwers toen Achiel Depla (Plaetje) uit Meulebeke thuis kwam. Het is alsof het gisteren gebeurde. Ik zie hem nog dolgelukkig in het deurgat van zijn woning staan, toen in de Astridlaan. Graatmager, zijn gestreept gevangenisvestje hing slonzig om hem heen te wapperen. In zijn rechterarm hield hij een grote bloemtuil en met zijn linkerarm drukte hij zijn vrouw tegen zich aan. Toen het gejuich een beetje minderde zei hij: “‘k Ga Alfonsine vanavond ne keer dichte trekken”. Iedereen juichte hem toe en was ontroerd.

Hoe langer het duurde dat er nieuws vernomen werd, hoe ongeruster de mensen werden, vijf politieke gevangenen en vijf verplicht tewerkgestelden, beter gezegd, weggevoerden, kwamen niet meer terug uit Duitsland. In Meulebeke stierven vier politieke gevangenen een vreselijke dood in de Duitse kampen. In Izegem bleven bijna 50 mensen achter. In de gazetten vernamen we hele dagen dat er gewezen zwarten bij verstek ter dood veroordeeld werden, doch ook dat er reeds oorlogsmisdadigers in Brugge of Gent gefusilleerd werden.

En toch zijn zeer veel van die oorlogsmisdadigers door het net geglipt. Zo zijn gevallen bekend geraakt van vroegere beulen uit die concentratiekampen die na de oorlog hoge posten bekleedden in Duitsland. Degenen die zich niet rap uit de voeten konden maken bij de bevrijding van de kampen en in handen van gevangenen terechtkwamen, kregen geen genade, zelfs niet van de militairen die de gevangenen hun wraak gunden.

Ook bij ons waren veel mensen die met de Duitsers hadden samengewerkt. Het merendeels vluchtte naar Duitsland waar zij onder een valse naam verder bleven wonen. Anderen zoals Léon Degrelle vluchtten naar Spanje. Hier en daar werd een kleine garnaal veroordeeld, soms tot grote straffen, terwijl anderen op onverklaarbare manier vrij gelaten werden. Later zou ik daar meer zicht op krijgen maar toen was dit voor veel mensen niet te begrijpen. De tijd heelt alle wonden, zegt men, en toch was het voor veel mensen pijnlijk als zij jaren later, politieke lijsten zagen waarop namen prijkten die nog goed in hun geheugen lagen om het kwalijke geurtje dat zij tijdens den oorlog verspreidden.

Ik kon niet blijven doppen, doch had al een paar keren mijn werk verloren, meestal door dat optreden met het orkest of muziek. Sedert de 1e mei had ik een vast orkest gevonden waarmede ik veel moest optreden, het orkest Fonske Loncke. Maar Achiel Charbon liet mij niet gerust. Hij wilde dat ik naar de koolputten ging werken; daardoor nam ik contact op met een firma die handelsreizigers zocht om winkeliers te bezoeken en zeepproducten te verkopen, ik werd aanvaard.

Met al dit feesten waren we bijna vergeten dat de oorlog in het Verre Oosten nog altijd voortduurde. Japan streed nog verder tot we plots vernamen dat de Amerikanen een atoombom geworpen hadden op Hiroshima, er waren meer dan 100.000 doden. Drie dagen later wierpen zij weer zulk een bom op Nagasaki met even grote gevolgen. De Jappen voelden dat gans hun land ging vernietigd worden en op de tweede september 1945, tekenden zij de onvoorwaardelijke overgave, de Tweede Wereldoorlog was daarmee definitief ten einde.

Intussen was ik een volleerde handelsreiziger geworden. De zeepproducten waren nog gerantsoeneerd maar wij verkochten officieel waspoeder en zwarte zeep. De producten waren goed en in een paar maanden had ik een cliëntèle opgebouwd van bijna vierhonderd winkeliers toen zij een grote hoeveelheid zeep leverden van slechte kwaliteit en failliet gingen. Ik mocht nergens mijn gezicht meer tonen alhoewel ik hieraan geen schuld had, uiteraard mocht ik fluiten naar mijn centen.

Geen nood, direct had ik wat anders, ik leurde nu van deur tot deur, met stoffen. Wij waren zo maar geen leurders, we waren afgevaardigden van een zekere firma “Bianca”. Wij hadden een verzamelplaats van waaruit wij de mensen bezochten, alleen en soms waren we met twee en we moesten een heer zijn, beste kostuum en col en plastron waren vereist.

Ik moest beginnen in Desselgem en onze standplaats was café Het Torreke. De enigste persoon die ik daar kende was een gewezen Meulebekenaar die gedurende de oorlog, bekend was om zijn Duitsgezindheid en nu op den vreemde woonde. Ik vond dit raar want de eerste voorwaarde om daar binnen te geraken waren papieren van goed gedrag en zeden nodig, en voor zover ik wist, kregen de zwarten die niet.

Op zekere dag moest ik mee met iemand die perfect Nederlands sprak. We waren al de kanten van Waregem gaan leuren toen wij in een huis kwamen waar de vrouw des huizes vertelde dat zij gaarne wilde kopen doch dit niet kon omdat haar man als fabriekswachter nog drie jaar in het gevang moest doorbrengen, terwijl zij moest instaan voor het gezin met drie kleine kinderen.

Mijn kameraad bezag mij eens goed en omdat hij dacht dat ik te betrouwen was haalde hij zijn pasport boven. Daarop lazen we dat hij een kolenhandelaar was uit het Antwerpse, bij verstek ter dood veroordeeld. Daarna nam hij een ander pasport waarop dezelfde naam stond zonder vermelding van enige straf. Ik kon mijn ogen niet geloven.

Hij verzocht de dame, al haar papieren samen te zoeken en hij zou ‘s avonds terug keren om samen een oplossing te zoeken. Ik garandeer u mevrouw, zei hij, tussen hier en een maand is uw echtgenoot hier terug. U mag gerust zijn ik ken de weg, het bewijs dat ik gelijk heb, heb ik u getoond. Ik had al dikwijls gehoord dat er bescherming bestond voor de zwarten en ik kreeg hier het levende bewijs dat het nog waar was ook. Ik kon mijn ogen, noch oren, geloven.

Een ander voorval gebeurde jaren later, ik arbeidde reeds als spoorwegarbeider. Ik was met de fiets naar de begraving geweest van de moeder van een werkmakker uit Lichtervelde. Het was al na de middag toen ik in een café aan het Veld (De Tourist) te Meulebeke neerstreek. Buiten een groepje van een zestal heren was ik de enige bezoeker en vermits ik op mijn piekebest was vroeg de patroon mij, om bij hen aan tafel te gaan zitten.

Zij hadden iets te vieren, in het gezelschap bevond zich een zeer bekende advocaat uit Izegem. Het ene rondje volgde op het andere en ik deelde iedere keer mee. Ik had al ’n paar pintjes gedronken en ik voelde stilaan dat het genoeg begon te worden voor mij. De anderen stoorden zich daar niet aan, bij flarden verstond ik dat de advocaat een bepaalde persoon uit het gezelschap, uit het gevang gepleit had. Ik gebaarde dat ik niets hoorde en zo vernam ik dat het over collaboratie ging, een zwarte dus.

Ik dacht weg te gaan voor het te laat was, doch de patroon trachtte mij in het gezelschap te houden, kwestie van vertier, u begrijpt wel. Een van die zes bleek een Brugse boekhandelaar te zijn en het gesprek ging over op dat onderwerp. Het duurde tot die advocaat een lofrede begon af te steken over een bepaald boek en over die “Deutsche Ubermenschen”. Inwendig begon mijn bloed te koken maar ik bedwong me. Doch hij ging te ver.

Hij vervolgde zijn lofrede met een passage uit dat Duitse boek waar in geuren en kleuren, de edele gevoelens van een Duitse SS man uitvoerig verteld werden en dat hij een Russische commissaris moest terechtstellen en hij dat niet kon. Maar de bom barstte, ik kon mij niet langer bedwingen.

Ik vloog recht en stekte hem met beide handen bij zijn frak en verweet hem voor smerigen Duits en al wat lelijk was. Ik vroeg hem of hij niet beschaamd was die übermenschen te verdedigen die zijn stadsgenoten opgehangen hadden aan een vleeshaak en miljoenen mensen vermoord hadden. Gij zijt nog nen echten Belg, stamelde hij. Lelijke lafaard, riep ik hem nog na want hij rukte zich los en heel de bende vluchtte buiten en weg. Ik stond daar alleen met de baas die gloeiende kwaad was omdat ik dat gedaan had. Maar de olie kookte nog en ik verweet hem ook voor lafaard en vroeg hem of hij misschien ook nen Duits was.

En toen stond ik heel alleen in het café.

Dit werk is tot stand gekomen dank zij de welwillende medewerking van talrijke vrienden en sympathisanten, mijn hartelijke dank aan allen voor het schenken van fotomateriaal en getuigenissen.

Doch een speciaal woord van dank gaat naar de heer Albert Verscheure, redactie-secretaris van de Ingelmunsterse Heemkundige kring ‘Den Hert’ om zijn uitgebreide raad en medewerking zonder wie dit boek nooit zou geworden zijn wat het nu is.

Dank U allemaal, Gustaaf Stragier